201011688/1/H3.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Hellevoetsluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2010 in zaak nr. 09/4387 in het geding tussen:
Bij besluit van 7 juli 2009, voor zover thans van belang, heeft het college de aan [appellant sub 2] verleende marktvergunning met onmiddellijke ingang tot nader order geschorst.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het die vergunning voor de duur van drie maanden geschorst.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het de door [appellant sub 2] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2010, verzonden op 26 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 10 juli 2009 herroepen en de duur voor de schorsing van de aan [appellant sub 2] verleende marktvergunning op vier weken bepaald. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden aangevuld bij brief van 7 januari 2011. [appellant sub 2] heeft dat gedaan bij brief van 10 januari 2011.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2011, waar het college, vertegenwoordigd door drs. E.J. Overgaauw, werkzaam in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2] in persoon zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12 van de Marktverordening Rotterdam 2008 (hierna: de marktverordening), voor zover thans van belang, kan het college een marktvergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken, dan wel telkens voor een nader te bepalen aantal marktdagen of te bepalen periode, al dan niet voorwaardelijk, schorsen, indien de vergunninghouder:
d. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
e. het marktpersoneel belemmert in de uitoefening van zijn taak dan wel door het marktpersoneel gegeven aanwijzingen niet naleeft;
f. direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort;
2.2. Aan het besluit van 10 juli 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant sub 2] op 4 juli 2009 degenen die zijn belast met toezicht en handhaving op de markt heeft gevolgd bij het uitvoeren van hun werkzaamheden en hen voor de voeten heeft gelopen. Daarbij heeft hij de marktmeesters aangeklede apen genoemd en geroepen dat zij zouden worden vervangen door camera's en hij marktkooplieden zou oproepen bij het marktkantoor samen te komen. De ernst van de overtreding in aanmerking nemend, heeft het college een schorsing van de marktvergunning van [appellant sub 2] voor de duur van drie maanden passend en evenredig geacht.
Onder verwijzing naar een vaste gedragsregel inzake verbaal geweld tegenover de marktmeester en vergelijkbare gevallen, waarin een overeenkomstige sanctie is opgelegd, heeft het het besluit van 17 november 2009 genomen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college, gelet op het algemeen belang van een ordelijk verloop van de markten, afgezet tegen de belangen van [appellant sub 2], niet in redelijkheid tot een schorsing van drie maanden, inhoudende 39 marktdagen, heeft kunnen besluiten. Daartoe heeft zij onder meer in aanmerking genomen dat dat besluit slechts naar conceptbeleid verwijst dat is gebaseerd op een vaste werkwijze van het college en naar vergelijkbare gevallen, waarin een overeenkomstige sanctie is opgelegd. Onduidelijk is echter of in die gevallen een schorsing voor de duur van drie maanden ook neer kan komen op een schorsing voor maximaal 39 marktdagen, aldus de rechtbank.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de opgelegde schorsing voor een duur van drie maanden evenredig is aan de ernst van het wangedrag van [appellant sub 2]. Op hoeveel marktdagen een schorsing van drie maanden neerkomt, is afhankelijk van het aantal markten, waarop de desbetreffende marktkoopman standplaats inneemt. Dit kan ook in andere gevallen neerkomen op 39 marktdagen, aldus het college.
2.4.1. Naar het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, heeft het zich er, alvorens tot de schorsing te besluiten, van vergewist dat [appellant sub 2] op drie markten in Rotterdam standplaats inneemt en de schorsing voor de duur van drie maanden voor hem op 39 marktdagen neerkomt. Naar het eveneens onweersproken heeft gesteld, kan ook in andere gevallen, waarin een overeenkomstige sanctie is opgelegd, de schorsing op 39 marktdagen neerkomen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat het college dit bij het vaststellen van de duur van de schorsing niet in aanmerking heeft genomen. Het betoog slaagt in zoverre.
2.5. Het door het college ingestelde hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 november 2009 beoordelen in het licht van de daartegen door hem voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
2.6. Niet in geschil is dat het college [appellant sub 2], voorafgaand aan de schorsing, niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. In bezwaar zijn [appellant sub 2] en zijn gemachtigde evenwel gehoord. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling onder die omstandigheden geen grond voor het oordeel dat hij niettemin door het gebrek in de besluitvorming in zijn belangen is geschaad.
2.7. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat in alle gevallen van een serieuze overtreding een schorsing van de marktvergunning voor de duur van drie maanden wordt opgelegd. Daarbij is het aantal markten, waarop de desbetreffende marktkoopman in Rotterdam standplaats inneemt, niet van belang. Dit houdt in dat een schorsing van een marktvergunning bij een vergelijkbare overtreding voor de ene marktkoopman op meer dagen neerkomt dan voor de andere. Dat verdraagt zich echter niet met het gelijkheidsbeginsel.
Bij het vaststellen van de duur van de schorsing heeft het college dan ook niet mogen volstaan met de motivering die ertoe strekt dat een schorsing van drie maanden evenredig is aan de ernst van het wangedrag van [appellant sub 2]. Het heeft daarbij ten onrechte niet betrokken dat die schorsing op 39 marktdagen neerkomt. De aan [appellant sub 2] opgelegde sanctie is aldus ontoereikend gemotiveerd.
2.8. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 november 2009 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens een ontoereikende motivering.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de ingestelde hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2010 in zaak nr. 09/4387;
III. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 17 november 2009, kenmerk A.B.2009.2.04969/CSt en A.B.2009.2.05217/CSt;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011