ECLI:NL:RVS:2011:BU4100

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109935/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B.M. Hent
  • J.H. van der Winden
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting naar Italië

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 november 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen in een besluit van 9 augustus 2011. De voorzieningenrechter had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard op 6 september 2011. De vreemdeling vorderde een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet naar Italië, terwijl zijn hoger beroep nog in behandeling was.

De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de minister niet voldoende gemotiveerd had gereageerd op de documenten waar de vreemdeling een beroep op deed. De voorzitter wees erop dat de minister enkel had verwezen naar een eerdere uitspraak van 14 juli 2011, zonder in te gaan op de specifieke documenten die relevant waren voor de beoordeling van de situatie in Italië. Dit motiveringsgebrek kon leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak en het bestreden besluit.

De voorzitter besloot daarom om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij werd bepaald dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing was genomen op het hoger beroep. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de overheid in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van de bescherming van mensenrechten en de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen.

Uitspraak

201109935/2/V4.
Datum uitspraak: 2 november 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 6 september 2011 in zaak nrs. 11/25859 en 11/25860 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 6 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter, bij brief bij de Raad van State binnengekomen op 28 oktober 2011, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.2. De vreemdeling heeft zich in het kader van zijn verzoek om voorlopige voorziening, gelezen in samenhang met het door hem ingediende hogerberoepschrift, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de minister ten aanzien van Italië niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nu de asielprocedure in Italië niet voldoet aan het Unierecht en overdracht naar dat land strijd oplevert met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.3. In de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2011 in zaak nr. 201009278/1/V3 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling over een aantal documenten met betrekking tot de situatie in Italië geoordeeld dat hiervan niet op voorhand kan worden gezegd dat ze niet relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of de in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 30696/09, JV 2011/68, genoemde aspecten aan overdracht in de weg zouden moeten staan. Omdat in het in die zaak door de rechtbank beoordeelde besluit een op deze documenten toegespitste standpuntbepaling ten aanzien van deze documenten ontbrak, oordeelde de Afdeling dat deze niet waren beoordeeld op de in het arrest genoemde wijze.
2.4. In het besluit van 9 augustus 2011 heeft de minister ten aanzien van de documenten waar door de vreemdeling een beroep op is gedaan volstaan met een enkele verwijzing naar voormelde uitspraak van 14 juli 2011. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de minister aldus niet gemotiveerd op deze documenten ingegaan en kan niet worden uitgesloten dat vanwege dit motiveringsgebrek de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen.
Hoewel daarmee nog geenszins vaststaat dat bij overdracht van de vreemdeling naar Italië schending van voormelde verdragsbepaling dreigt, ziet de voorzitter in het licht van de dreigende overdracht van de vreemdeling thans aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. De voorzitter acht termen aanwezig om de minister op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van staat.
w.g. Hent
voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
348-722.
Verzonden: 2 november 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser