ECLI:NL:RVS:2011:BU4544

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109600/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Landelijk Gebied Nieuwkoop

Op 12 juli 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop het wijzigingsplan "Landelijk Gebied Nieuwkoop 3e wijziging (Oversteek Grecht)" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te Amsterdam en Den Haag, op 1 september 2011 beroep ingesteld. De verzoeker heeft de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in brieven van 30 september, 8 september en 20 oktober 2011. De voorzitter heeft het verzoek op 25 oktober 2011 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door S. Verwerda en het college vertegenwoordigd was door mr. H.D.N. Prevoo.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De planwijziging houdt in dat de bestemming "Agrarisch gebied in een open landschap" wordt gewijzigd naar "Natuurgebied" en "Fiets- en voetpaden". De verzoeker heeft bezorgdheid geuit over de veiligheid op het water en de weg, en stelt dat het plan leidt tot een toename van gebruikers. De voorzitter heeft echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de redelijkheid van het standpunt van het college dat de veiligheid niet ernstig wordt aangetast, mede op basis van een advies van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

De voorzitter heeft verder geconcludeerd dat de verzoeker niet overtuigend heeft aangetoond dat de veiligheid van fietsers en agrarische voertuigen in het geding komt. Ook de stelling dat het wijzigingsplan in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998 werd door de voorzitter niet gevolgd, aangezien het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de waarden van het natuurmonument niet worden aangetast. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201109600/2/R4.
Datum uitspraak: 8 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Amsterdam, onderscheidenlijk Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Landelijk Gebied Nieuwkoop 3e wijziging (Oversteek Grecht)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 september 2011.
Bij eerstgenoemde brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden daartoe zijn aangevuld bij brieven van 8 september 2011 en 20 oktober 2011.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door S. Verwerda, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D.N. Prevoo, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met de planwijziging wordt de bestemming "Agrarisch gebied in een open landschap" gewijzigd in de bestemming "Natuurgebied" en "Fiets- en voetpaden". Het voorziene fietspad sluit aan op een reeds vergunde oversteek over de Grecht door middel van een pont tussen de Toegang en de Grechtkade/Houtkade.
2.3. Volgens [verzoeker] komt de veiligheid op het water en de weg in het geding door het plan. Hij brengt daarbij naar voren dat het plan tot een grote toename van gebruikers van het water en de weg zal leiden. De gekozen aansluiting van het fietspad ligt volgens [verzoeker] te dicht bij de dubbele bocht van de Grecht. Ook wordt het fietsverkeer volgens [verzoeker] te druk en onveilig, mede gelet op agrarisch verkeer dat ook gebruik maakt van de Toegang. Verder voldoen de fietspaden aan de Grechtkade en de Houtkade volgens [verzoeker] niet aan de in het programma van eisen opgenomen breedte van 2,5 meter.
2.4. De voorzitter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de veiligheid op het water door het plan niet ernstig wordt aangetast. Dit wordt in het advies van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 13 september 2011, met toelichting van 19 oktober 2011, bevestigd. De voorzitter neemt daarbij verder in aanmerking dat de aansluiting van het fietspad op de kade voldoet aan de door het Hoogheemraadschap vereiste afstand van 50 meter tot de bocht in de Grecht. Voorts is daarbij van belang dat overig vaarverkeer met borden wordt gewaarschuwd voor de pont en dat sprake is van een kale graskade, waardoor de pont al in een vroeg stadium zichtbaar is, en de toegestane vaarsnelheid 6 km/uur bedraagt. De door [verzoeker] bij het advies van het Hoogheemraadschap geplaatste kanttekeningen ten aanzien van de zichtlijnen acht de voorzitter niet zodanig dat het college niet in redelijkheid mocht afgaan op het advies van het Hoogheemraadschap. De voorzitter volgt [verzoeker] voorts niet in zijn standpunt dat het college ten onrechte niet heeft bezien of de aansluiting van het fietspad op de kade zou kunnen worden voorzien op het rechte stuk richting Woerdense Verlaat bij het gemaal. Daarbij acht de voorzitter van belang dat het college heeft toegelicht dat het Hoogheemraadschap tegen realisering van de pont in de buurt van het gemaal is en dat de weg naar het gemaal op grond van privaatrechtelijke afspraken niet openbaar mag zijn.
Ook ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat de veiligheid van de fietsers op het nieuw te realiseren fietspad en de reeds bestaande fietspaden ernstig in het geding komt. Daarbij acht de voorzitter van belang dat de in het plan opgenomen bestemming ruimte laat voor een fietspad dat voldoet aan de in het programma van eisen gestelde breedte van 2,5 meter. Verder heeft het college naar het oordeel van de voorzitter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat vanwege beschikbare uitwijkmogelijkheden in de berm gebruik door fietsers en agrarische voertuigen gezamenlijk mogelijk is. Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat de bestaande fietspaden aan de Grechtkade/Houtkade smaller zijn dan 2,5 meter acht de voorzitter dit niet doorslaggevend, nu het programma van eisen daar niet op ziet. Voorts neemt de voorzitter in acht dat door de raad is toegelicht dat deze paden thans reeds veelvuldig gebruikt worden en daar geen problemen bekend zijn en dat, mocht blijken dat een verbreding van die paden wenselijk zou zijn, het voor die gronden geldende bestemmingsplan dat mogelijk maakt.
2.5. Voorts voert [verzoeker] aan dat het wijzigingsplan in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998, nu bij besluit van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 september 1992 het gebied "de Kamerikse Nessen" is aangewezen als beschermd natuurmonument. Daartoe voert hij aan dat in dat besluit is vermeld dat toeristische attractiepunten van bovenregionale en regionale betekenis alsmede concentratiepunten voor waterrecreatie worden geweerd.
Nog daargelaten de vraag of deze passage hier van toepassing is, heeft het college zich naar voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het vaststellingsbesluit genoemde waarden niet worden aangetast door het plan. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking de afstand van het plangebied tot het gebied van het beschermd natuurmonument van 20 meter en de beperkte uitstraling van het op grond van het plan toegestane gebruik. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat het college had moeten inzien dat de Natuurbeschermingswet 1998 aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011
444.