201101935/1/H3.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2010 in zaak nr. 10/2457 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft de minister van Justitie een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lieftinck, advocaat te Amstelveen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door F. Muijtjens LLM, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een verklaring omtrent het gedrag een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 (Stcrt. 2008, 119; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een verklaring kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt onder meer afgeweken wanneer de aanvraag voor de VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen. Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.
Volgens paragraaf 3.2 betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de verklaring in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de verklaring afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering.
Volgens paragraaf 3.3.2 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn alleen relevant indien de minister, na weging van de subjectieve criteria, niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfelt of een VOG kan worden afgegeven. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd kunnen op velerlei zaken zien, bijvoorbeeld of het feit zich in de privésfeer heeft voorgedaan.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; taxichauffeur' staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Denk bijvoorbeeld aan rijden onder invloed van alcohol, agressief rijgedrag enz. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. Aan de in bezwaar gehandhaafde weigering heeft de minister ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie op naam van [appellant] de volgende strafbare feiten zijn geregistreerd. Er staat een zaak geregistreerd wegens het niet opvolgen van de verkeerstekens gepleegd op 1 januari 2010. Deze zaak stond ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar nog open. [appellant] is op 15 mei 2009 veroordeeld wegens gevaarlijk rijgedrag, waarbij tevens een proeftijd is opgelegd, die van kracht was tot 29 mei 2010. Er zijn met [appellant] verschillende transacties overeengekomen, op 29 september 2008 en 26 maart 2007 wegens het overschrijden van de maximumsnelheid, op 5 maart 2007 wegens het niet voldoen aan een aanwijzing van een verkeersregelaar, op 15 november 2006 wegens het niet opvolgen van een gegeven bevel, op 23 augustus 2006 wegens het niet opvolgen van de verkeerstekens en op 27 september 2005 wegens het zonder toestemming van de exploitant op een luchtvaartterrein uitoefenen van een bedrijfsactiviteit. Voorts is [appellant] op 2 februari 2006 veroordeeld voor het niet opvolgen van de verkeerstekens. Ten slotte is [appellant] buiten de terugkijktermijn in 1995 en 2005 met justitie in aanraking geweest vanwege het handelen in strijd met de Opiumwet en meer gevallen van mishandeling, waarvoor hij is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte en geldboetes. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de overtredingen van de verkeersregelgeving die op naam van [appellant] zijn geregistreerd in de justitiële documentatie, indien herhaald, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van personen in het verkeer, bestaande uit het in gevaar brengen van passagiers en andere weggebruikers.
Gelet op het beperkte tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten is de minister van oordeel dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen, gezien de aard en de ernst van de feiten. Het te beschermen belang van de samenleving dient volgens de minister zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG.
2.3. Ten aanzien van het subjectieve criterium betoogt [appellant] dat de weigering van de afgifte van de VOG met zich brengt dat er geen zicht is op werk en inkomen. [appellant] stelt alleen kwalificaties te hebben voor een functie in de vervoersbranche en kan door een gebrek aan diploma's op andere terreinen niet anderszins inkomen verwerven. [appellant] voert aan inmiddels doordrongen te zijn van het belang van de afgifte van een VOG en welk gedrag hierbij hoort en voert aan een verkeersveiligheidscursus te willen volgen, ook al is het merendeel van de aangerekende gedragingen niet aan hem toe te rekenen. Er bestaat volgens [appellant] geen kans op recidive.
2.3.1. Niet in geschil is dat in dit geval is voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium, zodat uitsluitend ter beoordeling staat of voldaan is aan het subjectieve criterium. De minister heeft, gelet op de aard van de strafbare feiten, het ontbreken van voldoende tijdsverloop, de hoeveelheid relevante antecedenten en de omstandigheid dat een proeftijd nog van kracht was, meer gewicht kunnen toekennen aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Hierbij heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op naam van [appellant] meer relevante justitiële gegevens, zowel binnen als buiten de terugkijktermijn, zijn aangetroffen, waardoor de kans op recidive groter wordt geacht en het risico voor de samenleving niet voldoende is afgenomen. Dat [appellant] bereid zou zijn een verkeersveiligheidscursus te volgen, doet hier niet aan af.
Het betoog van [appellant] dat het merendeel van de aangerekende gedragingen hem niet is toe te rekenen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de regelgeving de minister niet de ruimte biedt om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de vraag of [appellant] al dan niet schuldig is aan de op zijn naam geregistreerde strafbare feiten.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van de VOG de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering is, en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de minister niettemin tot afgifte van de VOG had moeten besluiten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200901817/1/H3. Dat, als gesteld, door de weigering van de VOG geen inkomen kan worden verworven, doet hier niet aan af, reeds omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slechts als taxichauffeur inkomsten kan verwerven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011