ECLI:NL:RVS:2011:BU4566

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104000/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek Natuurbeschermingswet 1998 inzake activiteiten nabij beschermd natuurmonument

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 november 2011 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van een appellant met betrekking tot activiteiten op het perceel Krommeniedijk 179, dat grenst aan het beschermd natuurmonument 'Ham en Crommenije'. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had op 23 november 2010 het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er geen overtredingen van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) waren geconstateerd. De appellant, bijgestaan door mr. N.Ch. Ellens, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 maart 2011. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 6 oktober 2011 ter zitting heeft behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er handelingen hebben plaatsgevonden die in strijd zijn met de Nbw. De inspecties die door de provincie zijn uitgevoerd, hebben geen aanwijzingen opgeleverd voor overtredingen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de door de appellant overgelegde foto's niet voldoende bewijs leveren voor zijn claims. Bovendien zijn de bouw- en sloopwerkzaamheden die de appellant aanvoert, niet binnen de grenzen van het natuurmonument uitgevoerd.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen en dat het beroep van de appellant ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 16 november 2011.

Uitspraak

201104000/1/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Krommenie,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010, no 2010-65277, heeft het college een verzoek om handhavend op te treden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) ten aanzien van activiteiten die worden ontplooid op het perceel Krommeniedijk 179, grenzend aan het beschermd natuurmonument "Ham en Crommenije", afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2011, kenmerk 2011-13345, verzonden op 18 maart 2011, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.Ch. Ellens, en het college, vertegenwoordigd door ing. C.F.P. Vrolijk, mr. H.A. Schoordijk en J.W. Stolwijk zijn verschenen.
Verder zijn als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet.
2. Overwegingen
2.1. Bij brieven van 29 september en 15 oktober 2010 heeft [appellant] verzocht om handhaving op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbw, omdat zonder vergunning handelingen zijn verricht in het beschermd natuurmonument "Ham en Crommenije" (hierna: het beschermd natuurmonument). De door [appellant] gestelde handelingen zien op bouwwerkzaamheden, grootschalig grondverzet, het dempen van waterlopen, het kappen van bomen en het verwijderen van oever/verlandingsvegetaties op het perceel Krommeniedijk 179 te Zaanstad (hierna: het perceel).
2.1.1. Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat geen overtredingen in het kader van de Nbw zijn geconstateerd.
2.1.2. Het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat tot handhaving over te gaan, aangezien geen activiteiten in het beschermd natuurmonument dan wel activiteiten met effecten op het beschermd natuurmonument zijn ontplooid.
2.2. Het gebied Ham en Crommenije is bij besluit van 29 maart 1984, kenmerk NLB/GS/GA-2443, aangewezen als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 21 van de Natuurbeschermingswet 1967 (hierna: Nb-wet). In dit besluit staat onder meer dat de aanwijzing betrekking heeft op de wateren en bijbehorende oeverlanden welke in eigendom zijn bij de Staat en dat de grens van het natuurmonument derhalve samenvalt met de kadastrale grenzen tussen de particuliere eigendommen en de staatseigendommen. Tevens staat hierin dat in het natuurmonument met name de rietlanden en de verlandingsvegetaties botanisch van belang zijn en dat in avifaunistisch opzicht de als grasland beheerde oeverlanden van belang zijn als broedgebied voor grutto, tuureluur en kievit.
2.3. Het perceel is ongeveer 110 meter diep en grenst aan noordoostelijke zijde aan het beschermde natuurmonument. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college bij de besluitvorming is uitgegaan van een onjuiste begrenzing van het natuurmonument. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college gebruik heeft gemaakt van de door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: het ministerie) ten behoeve van het natuurmonument aan het college ter beschikking gestelde kaart en tevens ter controle de kadastrale grenzen ter plaatse heeft uitgemeten.
De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat activiteiten bestaande uit het opbrengen van aarde en het rooien van bomen en/of struiken hebben plaatsgevonden binnen de grenzen van het beschermd natuurmonument. Voorts zijn geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat schade is aangebracht aan de flora en fauna waarvoor het gebied is aangewezen. Hierbij mocht het college betekenis toekennen aan de inspecties die door de inspecteur van de provincie ter plaatse naar aanleiding van het handhavingsverzoek en het bezwaarschrift zijn uitgevoerd. Tijdens deze inspecties, waarbij de kaart van het ministerie is gehanteerd en de kadastrale grenzen zijn uitgemeten, zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat riet- en oeverlandvegetaties inclusief bomen zijn vernietigd of verwijderd. Voorts zijn daarbij geen steiger of tekenen van aanleg van een steiger aangetroffen. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op basis van deze inspecties ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat geen handelingen hebben plaatsgevonden die leiden tot een overtreding van de bepalingen in de Nbw. De door [appellant] overgelegde foto's behoefden niet tot een andere conclusie te leiden, reeds omdat uit deze foto's niet kan worden afgeleid dat de gestelde handelingen hebben plaatsgevonden.
Wat betreft de door [appellant] gestelde activiteiten ter hoogte van de bouw- en slooplocatie overweegt de Afdeling dat deze zich bevindt aan de zuidelijke zijde van het perceel, aan een doorgaande weg, op ongeveer 100 meter afstand van het natuurmonument. De bouw- en sloopwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwe woning en schuur hebben derhalve niet plaatsgevonden in het beschermd natuurmonument. Verder heeft [appellant] geen zodanige feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bouw- en sloopactiviteiten niet zullen leiden of hebben geleid tot verstoringen in het beschermd natuurgebied. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college bij brief van 14 februari 2008 heeft medegedeeld dat geen vergunning in het kader van de Nbw noodzakelijk is voor de voorgenomen bouw- en sloopwerkzaamheden op het perceel mits de verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart-15 juli) worden gestart. Hierbij zijn de mogelijke effecten beoordeeld aan de hand van een Flora- en fauna onderzoek en is onder meer informatie ingewonnen bij Staatbosbeheer als beheerder van Ham en Crommenije en gekeken naar gegevens van het Natuurloket. Daarbij is verder van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de bouw- en sloopwerkzaamheden voor het broedseizoen zijn gestart en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college zich niet op het Flora- en fauna onderzoek heeft mogen baseren.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het recht is genomen. Verweerder heeft het verzoek om handhaving derhalve terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011
317-704.