ECLI:NL:RVS:2011:BU4576

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004147/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. van der Spoel
  • N.S.J. Koeman
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nieuwe Wetering en de rechtsgeldigheid van wijzigingsbevoegdheden

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Nieuwe Wetering" dat op 8 februari 2010 door de raad van de gemeente Kaag en Braassem is vastgesteld. Appellanten, waaronder [appellante sub 1] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet kunnen verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die is toegekend aan de gronden naast [locatie A]. De appellanten stellen dat deze wijzigingsbevoegdheid niet uitvoerbaar is, gezien de milieuaspecten, met name geluidsoverlast. De raad van de gemeente verdedigt dat de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige bestemmingsplan is overgenomen en dat er geen extra belemmeringen zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 oktober 2011 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij zij zijn bijgestaan door verschillende gemachtigden en advocaten. De raad is vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Afdeling heeft overwogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de wijzigingsbevoegdheid en dat de eerdere conclusies van een akoestisch onderzoek nog steeds van toepassing zijn. De Afdeling oordeelt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het planonderdeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, en vernietigt het besluit van de raad in die zin.

Daarnaast zijn er ook andere bezwaren van appellanten behandeld, zoals de bestemming "Groen" voor hun gronden en de bestaande wegenstructuur. De Afdeling heeft in verschillende onderdelen van de uitspraak geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen, en heeft het besluit op meerdere punten vernietigd. De uitspraak concludeert met een proceskostenveroordeling ten gunste van de appellanten, waarbij de raad van de gemeente Kaag en Braassem wordt veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte proceskosten en griffierechten.

Uitspraak

201004147/1/R1.
Datum uitspraak: 16 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Nieuwe Wetering, gemeente Kaag en Braassem,
2. [appellant sub 2], wonend te Nieuwe Wetering, gemeente Kaag en Braassem, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Oud Ade, gemeente Kaag en Braassem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe Wetering" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, beroep ingesteld. [appellante sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
[belanghebbende], handelend onder de naam [autoservice], heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2011, waar [appellante sub 1] en anderen, in de personen van [gemachtigden], bijgestaan door R.A. Noorhoff, werkzaam bij RNF Advies, [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, [appellant sub 3], bijgestaan door Q.C.D. Warmehoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en mr. R.H. van der Ploeg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.R. Capaan, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch kader voor de kern Nieuwe Wetering. Het plan is conserverend van aard en biedt beperkt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
Het perceel naast [locatie A]
2.2. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met wijzigingsbevoegdheid V die is toegekend aan de gronden naast [locatie A]. Volgens hen is deze wijzigingsbevoegdheid niet uitvoerbaar, nu wijziging van het vorige bestemmingsplan met toepassing van een gelijkluidende wijzigingsbevoegdheid al niet mogelijk is gebleken vanwege het milieuaspect geluid. De gevolgen voor de omgeving hadden moeten worden onderzocht, aldus [appellante sub 1] en anderen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige bestemmingsplan is overgenomen en daarom niet leidt tot extra belemmeringen. Dat het realiseren van woningen momenteel niet mogelijk is, betekent niet dat dit ook in de toekomst niet mogelijk zal zijn, aldus de raad.
2.2.2. [appellante sub 1] en anderen zijn gevestigd onderscheidenlijk woonachtig op het perceel [locatie A]. Aan deze gronden is de bestemming "Bedrijf" toegekend met onder meer de aanduiding "bouw- en/of aannemersbedrijf".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder g, van de planregels, zijn deze gronden bestemd voor een bouw- en/of aannemersbedrijf vallend onder categorie 3.1 van de Staat van Inrichtingen, alsmede voor bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Inrichtingen.
Direct aangrenzend bevindt zich het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid V".
Ingevolge artikel 4, negende lid, van de planregels, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid V" de bestemming te wijzigen in de bestemming "Wonen", met dien verstande dat:
a. maximaal twee halfvrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
f. voorafgaand aan de wijziging dient te worden aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen de 48 dB niet overschrijdt, dan wel een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld.
2.2.3. De Afdeling stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan voorzag in een vergelijkbare wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen" onverlet laat dat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan telkens weer alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.2.4. In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van het vorige bestemmingsplan een ontwerpwijzigingsplan dat voorzag in de mogelijkheid van de bouw van een woning op het perceel naast [locatie A], ter inzage gelegd. Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan niet vastgesteld en heeft een bouwvergunning voor het oprichten van een woning geweigerd. De reden daarvoor was dat op basis van destijds verricht akoestisch onderzoek, van 30 mei 2008 van Adviesbureau Wensink, door de geluiddeskundige van de gemeente werd geconcludeerd dat de komst van een nieuwe woning voor de bedrijven aan de [locatie A] een beperking zou betekenen en dat verdergaande maatregelen noodzakelijk zouden zijn om aan de voorschriften te voldoen. Voorts concludeerde het college van burgemeester en wethouders dat uit dit onderzoek niet bleek dat kon worden voldaan aan de geluidsnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).
2.2.5. [appellante sub 1] is nog steeds gevestigd op het perceel [locatie A] en is daar ook als zodanig bestemd. Gelet hierop had het in de rede gelegen door middel van een nieuw akoestisch onderzoek aannemelijk te maken, enerzijds dat het mogelijk is reële maatregelen te treffen die voorkomen dat [appellante sub 1] onevenredig wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering en anderzijds dat aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 4, negende lid, onder f, kan worden voldaan. De raad heeft naar de gevolgen van de thans opgenomen wijzigingsbevoegdheid evenwel geen nieuw onderzoek verricht. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de conclusies op basis van het onderzoek van Adviesbureau Wensink van 30 mei 2008 nog steeds gelden. Ter zitting hebben [appellante sub 1] en anderen verklaard geen plannen te hebben hun bedrijf binnen de planperiode te beëindigen of te verplaatsen. Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid uitvoerbaar is.
2.2.6. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het planonderdeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
[locatie A]: goot- en bouwhoogte
2.3. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met de goot- en bouwhoogte op het perceel [locatie A]. Zij wensen dat deze worden verhoogd naar 6 respectievelijk 9 m.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uitbreiding van het bedrijf ongewenst is.
2.3.2. Niet in geschil is dat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte op het perceel [locatie A] ongewijzigd is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Ter zitting is gebleken dat [appellante sub 1] geen concrete plannen heeft waarvoor verhoging van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte nodig is, zodat de raad daarmee ook geen rekening heeft kunnen houden. Gelet hierop en gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om een hogere dan de voorheen geldende maximale goot- en bouwhoogte op te nemen. De omstandigheid dat het bedrijf is gelegen in twee bestemmingsplangebieden met van elkaar verschillende maximale goot- en bouwhoogtes, is niet ruimtelijk relevant en noopt niet tot een ander oordeel.
2.3.3. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het planonderdeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels
2.4. [appellante sub 1] en anderen betogen voorts dat de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheid niet rechtszeker is.
2.4.1. Ingevolge voormelde planregel, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Wonen" met dien verstande dat de bedrijfsactiviteit ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit binnen een half jaar wordt voortgezet.
2.4.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet op objectieve wijze kan worden beoordeeld of aan de voorwaarde van artikel 14, eerste lid, onder a, van de planregels wordt voldaan. Ter zitting is in dat verband door de raad verklaard dat een bedrijf, zolang het staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, geacht wordt niet te zijn beëindigd.
2.4.3. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het planonderdeel is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is in zoverre ongegrond.
[locatie B]
2.5. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Groen" voor hun gronden aan de [locatie B]. Zij wensen ter plaatse woningen te bouwen en wijzen op hun principeverzoek daartoe van 13 oktober 2009 waarmee het college van burgemeester en wethouders heeft ingestemd. Als een directe woonbestemming niet mogelijk is, wensen zij ten minste behoud van de agrarische bestemming met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen".
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" in overeenstemming is met de structuurvisie en de gebiedsvisie. Of de bestemming "Wonen" kan worden toegekend, dient te worden beoordeeld naar aanleiding van een concrete aanvraag, aldus de raad.
2.5.2. Volgens de structuurvisie "Alkemade ruim gezien", vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Alkemade op 29 juni 2004, heeft het plangebied zijn agrarische bestemming verloren en dient aan het gebied een nadere invulling te worden gegeven. Teneinde die nieuwe invulling gestalte te geven, hebben [appellante sub 1] en anderen op 13 oktober 2009 een principeverzoek voor woningbouw gedaan. Dit principeverzoek ging vergezeld van een uitgewerkt stedenbouwkundig plan van vrp architecten. Ter zitting heeft de raad verklaard dat hij niet onwelwillend staat tegenover woningbouw op het perceel, maar dat nog wel enkele onderzoeken moeten worden verricht.
2.5.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft met betrekking tot een bouwplan al op 19 februari 2001 aan [appellante sub 1] en [persoon] meegedeeld dat er gelet op het beschikbare woningbouwcontingent ruimte is voor de bouw van acht woningen. Het stedenbouwkundig plan waarop het principeverzoek van [appellante sub 1] en anderen is gebaseerd dateert van 10 oktober 2007 en was bij de gemeente bekend, nu [appellante sub 1] en anderen dit als inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan hebben ingebracht en als bijlage bij hun zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben gevoegd. Het formele principeverzoek dateert eveneens van ruim voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet op deze voorgeschiedenis, op de mate van concreetheid van de bouwvoornemens van [appellante sub 1] en anderen en op de positieve grondhouding van de raad ten aanzien daarvan, zoals ter zitting bevestigd, ziet de Afdeling niet in waarom de raad niet in het kader van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan al had kunnen beoordelen of en zo ja, in welke vorm, een directe woonbestemming, dan wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming aan het plandeel had kunnen worden toegekend. De omstandigheid dat over het stedenbouwkundig plan van [appellante sub 1] en anderen nog geen overeenstemming was bereikt dan wel dat nog niet alle onderzoeken waren verricht, is een onvoldoende rechtvaardiging om zodanige beoordeling achterwege te laten. Voorts is van belang dat de raad ter zitting niet heeft kunnen aangeven of het huidige gebruik van de gronden in overeenstemming is met de thans aan de gronden toegekende bestemming "Groen".
2.5.4. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
Wegenstructuur
2.6. [appellante sub 1] en anderen betogen voorts dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bestaande wegenstructuur voldoet, zulks gelet op de ontwikkeling van het "Derde Tuinbouwgebied" in de nabijheid.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersstructuur uit het vorige bestemmingsplan is overgenomen.
2.6.2. Het bestemmingsplan "Derde Tuinbouwgebied" grenst direct westelijk aan onderhavig plangebied en heeft betrekking op een bestaand tuinbouwgebied.
2.6.3. Ter zitting is onweersproken gesteld dat het Derde Tuinbouwgebied al is gerealiseerd en dat het verkeer thans wordt afgewikkeld via de bestaande wegenstructuur. [appellante sub 1] en anderen hebben met de enkele stelling ter zitting dat de wegen worden versmald en door obstakels niet geschikt zijn voor groot materieel, niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande wegenstructuur voor grote problemen zorgt, nog ervan afgezien dat het feitelijk versmallen van wegen dan wel het aanbrengen van obstakels niet voortvloeit uit onderhavig bestemmingsplan. Dat betreft een kwestie van uitvoering die thans niet aan de orde kan komen.
2.6.4. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
2.7. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Groen" die is toegekend aan hun gronden aan de Voorweg, direct grenzend aan de percelen [locaties C], kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie [..] nummer […]. Volgens hen heeft de betrokken wethouder op 18 mei 2004 toegezegd dat op het perceel de bouw van vier woningen mogelijk zou worden gemaakt. Door de stelligheid waarmee de toezegging is gedaan, heeft de wethouder de schijn van bevoegdheid gewekt, aldus [appellant sub 2] en anderen. De raad had volgens hen zonder goede reden niet van deze toezegging mogen afwijken.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" in overeenstemming is met de structuurvisie en de gebiedsvisie. Of de bestemming "Wonen" kan worden toegekend, dient te worden beoordeeld naar aanleiding van een concrete aanvraag, aldus de raad. Volgens de raad is van een toezegging door de wethouder niet gebleken en als daarover anders zou moeten worden geoordeeld, is sprake van een toezegging die niet aan de raad kan worden toegerekend.
2.7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ondermeer bij uitspraak van 2 september 2009 in zaak nr.
200808366/1/H1) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het desbetreffende bestuursorgaan toe te rekenen, concrete ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde derde, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Volgens een gespreksnotitie van 18 mei 2004 is door de wethouder van de voormalige gemeente Alkemade een toezegging gedaan met betrekking tot het ombestemmen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming voor vier woningen wat betreft de gronden van [appellant sub 2] en anderen aan de Voorweg.
Anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, kan deze toezegging reeds omdat de wethouder niet tot de raad behoort niet aan dat bestuursorgaan worden toegerekend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad geacht moet worden de toezegging van de wethouder voor zijn rekening te hebben genomen is niet gebleken. Het door [appellant sub 2] en anderen genoemde arrest van de Hoge Raad van 25 juni 2010 (LJN: BL5420) geeft geen aanleiding anders te oordelen, nu het daarin aan de orde zijnde geval ziet op de vraag of de gedragingen van de betrokken gedeputeerden als een onrechtmatige daad van de provincie vielen aan te merken.
Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.7.3. De Afdeling stelt verder vast dat in dit geval, net als bij [appellante sub 1] en anderen, en anders dan de raad stelt, ruim vóór de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad, namelijk op 19 februari 2004, een principeverzoek is gedaan voor de bouw van woningen, dat vergezeld ging van een zogenoemd schetsboekje met een concreet stedenbouwkundig plan van vrp architecten. In de bijlage bij de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan is hiernaar verwezen en is een schets van de beoogde situatie gevoegd. Ter zitting heeft de raad verklaard dat hij niet onwelwillend staat tegenover woningbouw op het perceel. Gelet op deze voorgeschiedenis, op de mate van concreetheid van de bouwvoornemens van [appellant sub 2] en anderen en op de positieve grondhouding van de raad ten aanzien daarvan, zoals ter zitting bevestigd, had de raad bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan dienen te beoordelen of en zo ja, in welke vorm, een directe woonbestemming, dan wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming aan het plandeel had kunnen worden toegekend.
2.7.4. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.8. [belanghebbende] betoogt dat het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk is, omdat de rechtbank 's-Gravenhage al heeft geoordeeld over de mogelijkheid van de bouw van woningen op het perceel tegenover zijn bedrijf en tegen die uitspraak geen rechtsmiddelen zijn ingesteld.
2.8.1. Anders dan [belanghebbende] betoogt, is de omstandigheid dat de rechtbank 's-Gravenhage bij uitspraak van 14 maart 2008, nr. AWB 07/4043, in het kader van het beroep van [appellant sub 3] tegen de herroeping in bezwaar van de aan hem verleende bouwvergunning, al heeft geoordeeld over de vraag of op de gronden van [appellant sub 3] woningbouw mogelijk is, geen aanleiding voor het oordeel dat onderhavig beroep van [appellant sub 3] tegen het bestemmingsplan niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het bestemmingsplan is een nieuw besluit waartegen voor belanghebbenden beroep open staat bij de Afdeling.
2.9. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" op zijn gronden tegenover [locatie D]. [appellant sub 3] wenst ter plaatse twee woningen te realiseren. Volgens hem dient te worden uitgegaan van een gemengd gebied. In dat geval kan worden voldaan aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) van 10 m tot het tegenoverliggende garagebedrijf.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 maart 2008 en de directe aanwezigheid van een bedrijf aan de overkant van de straat, woningbouw op deze locatie niet wenselijk is.
2.9.2. [belanghebbende] exploiteert aan de [locatie D] een garagebedrijf. Aan zijn gronden is, evenals aan de gronden van [appellant sub 3] daartegenover, de bestemming "Bedrijf" toegekend. Woningbouw is op deze plandelen niet toegestaan. De afstand tussen de plandelen bedraagt ongeveer 10 m.
2.9.3. De VNG-brochure beoogt slechts aanbevelingen te geven. De afstanden die in de brochure worden genoemd, zijn dan ook indicatief. Afhankelijk van lokale omstandigheden kan hier van worden afgeweken.
In het kader van het te nemen besluit op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar tegen de [appellant sub 3] verleende bouwvergunning voor de bouw van een dubbel woonhuis op zijn perceel heeft de gemeente in 2007 akoestische metingen verricht nabij het garagebedrijf om het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau op de immissiepositie ter plaatse van de gevel van de geplande toekomstige dubbele woning te bepalen. Uit het akoestisch verslag van 1 maart 2007 volgt dat zowel de norm voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) als het piekgeluidniveau van 70 dB(A), zoals opgenomen in het toen geldende Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, op het immissiepunt worden overschreden. [appellant sub 3] heeft deze conclusies in onderhavige procedure niet bestreden. Evenmin is door hem gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] sindsdien wezenlijk zijn gewijzigd. Thans valt het garagebedrijf onder het Activiteitenbesluit, waarin voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het piekgeluidniveau in de dagperiode dezelfde normen zijn opgenomen van 50 dB(A) respectievelijk 70 dB(A). Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid in onderhavige procedure nog steeds kunnen uitgaan van de conclusies in het akoestisch verslag.
Daargelaten derhalve het antwoord op de vraag welke richtafstand volgens de VNG-brochure zou moeten worden aangehouden, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling, gelet op deze overschrijdingen en de gevolgen die deze hebben, enerzijds voor het woon- en leefklimaat in de door [appellant sub 3] gewenste woningen en anderzijds voor de gebruiksmogelijkheden van het garagebedrijf, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen woonbestemming aan de gronden van [appellant sub 3] moet worden toegekend. De enkele omstandigheid dat de raad de wens heeft in de toekomst bedrijfsbestemmingen uit dit gebied te weren, maakt dat niet anders.
2.9.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.10. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding. Voor een zodanige veroordeling ten gunste van [belanghebbende] bestaat evenmin aanleiding. Dienaangaande merkt de Afdeling op dat een veroordeling van [appellant sub 3] in die kosten reeds afstuit op de omstandigheid dat door hem geen kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is gemaakt.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen gedeeltelijk en het beroep van [appellant sub 2] en anderen geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 8 februari 2010, kenmerk 10.009, voor zover het betreft:
a. de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid V" en artikel 4, negende lid, van de planregels;
b. het plandeel met de bestemming "Groen" aan de [locatie B];
c. het plandeel met de bestemming "Groen" aan de Voorweg, direct grenzend aan de percelen [locaties C], kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie […] nummer […];
III. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen voor het overige en het beroep van [appellant sub 3] geheel ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij
a. [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 924,94 (zegge: negenhonderdvierentwintig euro en vierennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan a. [appellante sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011
410.