201012850/1/V1.
Datum uitspraak: 11 november 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 december 2010 in zaak nr. 09/14302 in het geding tussen:
Bij besluit van 8 mei 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om op voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2010, verzonden op 6 december 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan diens rechtsvoorganger.
2.2. In zijn enige grief betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 3 juni 2009 onzorgvuldig is voorbereid. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij de eerdere nota van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 17 april 2008 niet meer toereikend acht om de afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 te kunnen dragen. Voorts betoogt de minister dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij aan zijn besluit van 3 juni 2009 de nota van het BMA van 10 maart 2009 ten grondslag heeft gelegd, waarin wordt gesteld dat onvoldoende medische gegevens aanwezig zijn om een zorgvuldig medisch advies te kunnen geven. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van het gevraagde uitstel van vertrek, aldus de minister.
2.2.1. Op 4 februari 2008 heeft de vreemdeling de minister verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Bij brief van 17 april 2008 heeft het BMA aan de minister advies uitgebracht. Dit advies is gebaseerd op medische gegevens van de huisarts van de vreemdeling. Bij besluit van 8 mei 2008 heeft de minister het verzoek afgewezen. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft de minister het hiertegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 17 september 2008 heeft de minister dit besluit ingetrokken. Bij brief van 9 oktober 2008 heeft de minister het BMA verzocht wederom advies uit te brengen.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het BMA medische gegevens over de vreemdeling opgevraagd en ontvangen van de GGZ instelling Meerkanten. Voorts heeft het BMA op 19 november 2008 schriftelijk en op 26 november 2008, 13 januari 2009 en 2 februari 2009 telefonisch medische gegevens opgevraagd bij de huisarts van de vreemdeling maar geen gegevens ontvangen. Bij brief van 10 maart 2009 heeft het BMA de minister laten weten dat onvoldoende medische gegevens aanwezig zijn om tot een zorgvuldig medisch advies te komen. Op 16 maart 2009 heeft de minister de vreemdeling hierover geïnformeerd en hem in de gelegenheid gesteld zelf contact op te nemen met de huisarts. Bij brief van 8 april 2009 heeft de vreemdeling laten weten contact te hebben gehad met de huisarts en dat deze heeft gezegd informatie te hebben verstrekt aan het BMA. Voorts heeft de vreemdeling laten weten dat het niet duidelijk was of dit recente informatie betrof. Bij brief van 23 april 2009 heeft de minister de vreemdeling laten weten dat zijn brief van 8 april 2009 geen duidelijkheid verschaft over de vraag waarom de huisarts geen medische gegevens heeft verschaft aan het BMA en hem in de gelegenheid gesteld tot 6 mei 2009 contact op te nemen met zijn huisarts. Hierop heeft de vreemdeling niet gereageerd. Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de minister het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2.2.2. De minister betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij zich in dit besluit op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende medische gegevens aanwezig zijn om een zorgvuldig medisch advies te kunnen geven. Volgens paragraaf A4/7.2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) dient de aanvraag voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 onderbouwd te zijn met alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of de uitzetting gelet op de gezondheid van de betrokkene kan worden geëffectueerd. Nu de vreemdeling niet heeft gereageerd op de brief van de minister van 23 april 2009 dient het ervoor te worden gehouden dat de huisarts van de vreemdeling diens medische gegevens desgevraagd niet aan het BMA heeft overgelegd, waardoor het BMA geen nieuw advies heeft kunnen uitbrengen. Dit dient, gelet op de uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en bovengenoemde paragraaf van de Vc 2000 voor de vreemdeling voortvloeiende verplichting, voor rekening en risico van de vreemdeling te komen. De minister heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van het gevraagde uitstel van vertrek.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 juni 2009 van de staatssecretaris van Justitie alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 december 2010 in zaak nr. 09/14302, voor zover aangevallen;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Idema
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2011
512.
Verzonden: 11 november 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,