201104407/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Groenekan, gemeente De Bilt,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2011 in zaak nr. 10/313 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Bij besluit van 9 september 2009 heeft de raad een verzoek van [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 13 bedoelde tijdsgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.1.1. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet binnen het bereik van de toevoeging. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen.
2.1.2. Met de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad 2007), die de toenmalige raden voor rechtsbijstand hebben vastgesteld en die in december 2007 bekend is gemaakt, is beoogd de toepassing van het volgens het Handboek Vergoedingen gevoerde beleid landelijk te uniformeren. Volgens de versie van december 2008, de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008), pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen indien dat kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien sprake is van bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een soortgelijke zaak, aldus die passage.
2.2. Bij besluit van 23 december 2008 heeft de raad ten behoeve van M.G. Polder een toevoeging verleend voor het verlenen van rechtsbijstand bij een procedure over beëindiging van een huurovereenkomst. Bij besluit van 9 september 2009, gehandhaafd bij besluit van 16 december 2009, heeft de raad een verzoek om vergoeding van extra uren afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van een bijzondere rechtsvraag, een juridisch complexe zaak of van een veelheid van juridisch relevante feiten.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gezien het uitzonderlijke procesverloop van de zaak over de beëindiging van een huurovereenkomst de conclusie is gerechtvaardigd dat het hier om een juridisch bijzondere en complexe zaak gaat. In dit verband betoogt [appellant] dat de zaak ook juridisch complex is gezien de rechtsvragen op meer dan één rechtsgebied. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex en dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van een uitzonderlijk geval. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 in zaak nr. 200805310/1 (www.raadvanstate.nl).
2.3.1. [appellant] heeft met de door hem in het hogerberoepschrift opgesomde lijst van proceshandelingen niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden waarvoor de onderhavige vergoeding van extra uren was gevraagd niet binnen de reeds toegekende uren konden worden afgedaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat rechtsvragen betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst vaker voorkomen en dat ook samenhang met andere rechtsgebieden niet met zich brengt dat deze uitzonderlijk van aard zijn. Dat in dit geval zich tijdens de procedure een aantal incidenten heeft voorgedaan, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de zaak zodanig gecompliceerd is dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens kan plaatsvinden. In dit verband is van belang dat volgens de Leidraad 2007 indien zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, een aanvraag om toekenning van extra uren zal worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een soortgelijke zaak. Ook anderszins is niet gebleken dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex.
Voor zover [appellant] met de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit beroep. Deze uitspraak heeft betrekking op een zaak die wezenlijk verschilt van de thans voorliggende zaak. In die zaak ging het om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in een echtscheidingszaak. De proceshandelingen in die zaak waren het gevolg van de weigerachtige houding van de wederpartij in de echtscheidingsprocedure. In die situatie heeft de Afdeling geoordeeld dat deze houding een veelheid aan juridisch relevante feiten heeft veroorzaakt, waardoor de zaak feitelijk gecompliceerd was in de zin van het van toepassing zijnde beleid.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de gevraagde vergoeding van extra uren toe te kennen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011