ECLI:NL:RVS:2011:BU5418

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105079/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landgoed aan de Heerstraat' vastgesteld door de raad van de gemeente Hulst

Op 17 februari 2011 heeft de raad van de gemeente Hulst het bestemmingsplan 'Landgoed aan de Heerstraat' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend in Hulst, op 3 mei 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 12 oktober 2011, waar de appellant en de raad vertegenwoordigd door J.A.M. de Kesel aanwezig waren, evenals een belanghebbende partij.

De appellant betoogt dat het bestemmingsplan onrechtmatig tot stand is gekomen, onder andere door een gebrekkige informatievoorziening en het ontbreken van gelegenheid tot het indienen van mondelinge zienswijzen. Hij stelt dat het landgoed lichthinder zal veroorzaken, het autoverkeer zal doen toenemen, en dat het niet past in het bestaande landschap. Ook zijn er zorgen over de exploitatie en het onderhoud van het gebied, en wordt er een schending van het gelijkheidsbeginsel aangevoerd, omdat eerdere verzoeken tot woningbouw in de nabijheid zijn afgewezen.

De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan begint met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Onregelmatigheden in de procedure kunnen geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende mogelijkheden heeft geboden voor het indienen van zienswijzen en dat de bezwaren van de appellant niet gegrond zijn. De Afdeling oordeelt dat het landgoed zich voegt in het landschap en dat er geen ernstige lichthinder of verkeersoverlast te verwachten is. De stelling van de raad dat het landgoed een recreatieve functie kan vervullen wordt ook niet onjuist geacht.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 23 november 2011.

Uitspraak

201105079/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Hulst,
appellant,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed aan de Heerstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door J.A.M. de Kesel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in het mogelijk maken van de aanleg van een landgoed tussen de Sint Janstraat en de Heerstraat te Sint Jansteen. Het plan is opgesteld op initiatief van de eigenaar, [partij].
2.2. [appellant]'s beroep is gericht tegen de vaststelling van het plan voor zover dit ziet op de realisering van het landgoed. Hij stelt hiertoe dat het plan op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Hier voert hij voor aan dat de informatievoorziening aan de betrokkenen pas in een laat stadium heeft plaatsgevonden, dit in afwijking van de leidraad landgoederen van de provincie Zeeland. Bovendien is geen gelegenheid gegeven tot het indienen van mondelinge zienswijzen op een inloopavond die naar aanleiding van de zienswijzeprocedure over het ontwerpbestemmingsplan is georganiseerd.
Voorts voert hij aan dat het landgoed lichthinder zal veroorzaken en tot een toename van het autoverkeer zal leiden. Ook worden door het landgoed de zichtlijnen verstoord en wordt zijn uitzicht beperkt. Verder stelt hij dat het landgoed niet past in het bestaande landschap en negatieve gevolgen heeft voor de natuur. Het plan is hiermee in strijd met het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. Bovendien heeft het landgoed geen recreatieve meerwaarde, aldus [appellant], omdat in de directe nabijheid een bestaand bos van 500 hectare aanwezig is met recreatieve mogelijkheden. Ook is de ontsluiting van het landgoed niet goed geregeld.
[appellant] stelt tevens dat er vraagtekens zijn bij de toekomstige exploitatie en het onderhoud van het gebied.
[appellant] betoogt verder dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in het recente verleden meermaals een verzoek tot woningbouw in de onmiddellijke nabijheid is afgewezen met als motivering dat in dit buitengebied niet gebouwd mag worden.
[appellant] stelt tot slot dat ten onrechte geen onderzoek gedaan is naar alternatieve locaties.
2.3. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Eventuele informatievoorziening voorafgaand aan dit moment maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Onregelmatigheden in die procedure kunnen daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
De Afdeling overweegt voorts dat uit de publicaties van de ter inzage legging van het ontwerpplan blijkt dat het gemeentebestuur de mogelijkheid heeft geboden om zowel op de inloopavond als daarbuiten mondelinge zienswijzen in te dienen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid feitelijk niet heeft bestaan.
2.4. Gezien de aard van de voorziene ontwikkeling is niet aannemelijk dat deze ernstige lichthinder tot gevolg zal hebben. Blijkens de plantoelichting zal het landgoed leiden tot een toename van 22 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk en ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat het landgoed tot ernstige verkeersoverlast zal leiden.
In de toelichting en zienswijzennota is uiteengezet dat het landschap wordt gekenmerkt door een afwisseling van openheid en kleinschalige beplantingen. Het landgoed wordt opgezet met variatie van open stukken en meer gesloten elementen. Ook blijkt uit de toelichting en de overige stukken dat het landgoed is los gehouden van het aaneengesloten bosgebied ten zuiden hiervan. Op deze wijze zijn tevens de zichtlijnen van de Sint Janstraat gerespecteerd. De raad kan worden gevolgd in zijn stelling dat het landgoed zich voegt in het landschap. De bezwaren over de inpassing in het landschap en verlies aan natuurwaarde, alsmede de verstoring van zichtlijnen acht de Afdeling niet gegrond. Voorts is er geen aanleiding voor het oordeel dat het uitzicht van [appellant] ernstig wordt aangetast. Gelet op het bovenstaande treft ook het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2002, zaak nr. 200102731/1 (www.raadvanstate.nl) geen doel, omdat die uitspraak een plan betrof voor woningbouw langs een ander deel van de Sint Janstraat. Aannemelijk is dat de invloed van die woningbouw op het landschap wezenlijk anders is dan die van het landgoed.
Verder is, gezien de plantoelichting en het verhandelde ter zitting, aannemelijk dat wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor het realiseren van nieuwe landgoederen uit het door de raad bij de besluitvorming betrokken Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, nu beoogd wordt van het landgoed 1 hectare als privé gebied aan te wenden en 8,5 hectare, waarvan 7 hectare binnen het plangebied, open te stellen voor het publiek.
Voorts bestaat geen grond aan te nemen dat geen behoefte bestaat aan de verwezenlijking van een landgoed op deze plaats. Niet valt in te zien om welke reden de stelling van de raad dat dit landgoed een recreatieve functie kan vervullen naast de aanwezigheid van het door [appellant] genoemde bestaande bos onjuist is. Overigens zou, naar het oordeel van de Afdeling, indien het landgoed niet die functie zou vervullen, dat nog niet betekenen dat op de locatie niet een bestemming tot landgoed kan worden gelegd.
Er bestaat verder geen aanleiding om de stelling van de raad onjuist te achten dat het landgoed voldoende bereikbaar en toegankelijk is, ondanks het feit dat de paden op de naastgelegen gronden niet mogen worden gebruikt. Gezien de door [partij] en de raad gegeven toelichting is aannemelijk dat de omvang en de opzet van het landgoed niet noodzaken tot gebruik van de paden van de naastgelegen gebieden.
2.5. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat het landgoed onvoldoende zal worden geëxploiteerd en onderhouden nu tussen de gemeente en de ontwikkelaar-eigenaar een overeenkomst is gesloten voor de exploitatie en het onderhoud van het landgoed. In artikel 4.3 van de planregels is voorts een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
2.6. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de afwijzing van een verzoek tot woningbouw in de onmiddellijke nabijheid wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat deze plannen niet voldeden aan enige regeling uit het provinciale Omgevingsplan. Deze stelling is de Afdeling niet onjuist gebleken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
2.7. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat nu het plan geen onevenredige knelpunten oplevert en het gebied geschikt is voor landgoedontwikkeling, geen aanleiding bestond alternatieven te onderzoeken. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij is van belang dat in dit geval een plan van de initiatiefnemer voorlag om op de onderhavige gronden een landgoed te ontwikkelen.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011
59-723.