ECLI:NL:RVS:2011:BU6316

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103004/1/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding hotel in Roosendaal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal ongegrond heeft verklaard. Het college had op 23 december 2009 een vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van het Bastion Hotel Roosendaal, gelegen aan Bovendonk 23 te Roosendaal. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitvoerig gemotiveerd waarom het college in redelijkheid kon afwijken van de parkeernormen en waarom de ruimtelijke onderbouwing toereikend was. De rechtbank oordeelde dat de vermindering van woongenot door de toename van drukte en visuele hinder niet zodanig groot was dat het college de vrijstelling niet had mogen verlenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat het hoger beroep van [appellant] voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor de tijdelijke ontheffing en bouwvergunning voor de ontvangstruimte inmiddels was verstreken. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond verklaard en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De beslissing van de Afdeling is op 30 november 2011 openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank de eerdere besluiten van het college heeft bekrachtigd. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103004/1/H4.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Roosendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 januari 2011 in zaken nrs. 10/3000 en 10/3001 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2009 heeft het college aan Bastion Hotel Roosendaal vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een hotel op het perceel Bovendonk 23 te Roosendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft verweerder tijdelijke ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een tijdelijke ontvangstruimte op het perceel.
Bij uitspraak van 26 januari 2011, verzonden op 28 januari 2011, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 23 juni 2010 en 2 juli 2010 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201102991/1, ter zitting behandeld op 30 september 2011, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. R.M.E. van de Weijgert en mr. Y. Bons, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Bastion Hotel Roosendaal, vertegenwoordigd door W. van Riezen, verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
Het besluit van 23 juni 2010
2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van het - met toepassing van een eerdere vrijstelling gerealiseerde - hotelgebouw op het perceel, door toevoeging van 40 hotelkamers in vier bouwlagen. Het voorziet in een hoogte van 22 m, door de opbouw van een technische ruimte.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Langdonk" rust op het perceel de bestemming "Openbare of bijzondere doeleinden A". Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor onderwijs- en sportvoorzieningen, kantoren, medische en paramedische voorzieningen, dienstverlenende bedrijven en researchinstellingen, inclusief een - in relatie tot de functie - adequate parkeervoorziening op het eigen terrein.
Ingevolge lid A van dit artikel, voor zover hier van belang, mogen op de aldus bestemde gronden uitsluitend worden opgericht gebouwen en hierbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in de doeleindenomschrijving genoemde functies, met dien verstande dat de op de plankaart aangegeven goothoogten van gebouwen niet mag worden overschreden. Deze maximale goothoogte bedraagt ter plaatse 12,50 m.
Het bouwplan is met deze voorschriften in strijd. Om niettemin de gevraagde bouwvergunning eerste fase te kunnen verlenen, heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de door hem aangevoerde beroepsgronden, met name ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing van het college en de daarbij gehanteerde uitgangspunten.
2.3.1. De door [appellant] in beroep naar voren gebrachte gronden zien op het aantal parkeerplaatsen waarin wordt voorzien, mede in relatie tot de parkeernormen die het college hanteert, en de afweging met betrekking tot de vermindering van woongenot.
De rechtbank is in haar uitspraak op beide aspecten ingegaan. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd waarom het college in redelijkheid kon afwijken van de parkeernormen die zijn neergelegd in het gemeentelijke beleid en waarom de ruimtelijke onderbouwing in zoverre toereikend kon worden geacht. Voorts heeft de rechtbank de vermindering van woongenot als gevolg van de toename van drukte om het hotel en de toename van visuele hinder vanwege de grotere hoogte van het gebouw, niet zodanig groot geacht dat het college in redelijkheid de vrijstelling niet had mogen verlenen.
[appellant] heeft zijn betoog dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de beroepsgronden niet nader geconcretiseerd en onderbouwd en evenmin gerichte gronden tegen de overwegingen van de rechtbank naar voren gebracht. Het hoger beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
Het besluit van 2 juli 2010
2.4. De bij besluit van 2 juli 2010 verleende ontheffing en bouwvergunning voor een tijdelijke ontvangstruimte geldt voor een termijn van negen maanden, ingaande van de dag van verzending van het besluit. Deze termijn is inmiddels verstreken. Niet is gebleken is dat [appellant] nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover het dit besluit betreft. Het hoger beroep is om die reden in zoverre niet-ontvankelijk.
2.5. Het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover zij betrekking heeft op het besluit van 23 juni 2010.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 2 juli 2010;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011
190-727.