201103705/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 februari 2011 in zaak nr. 10/386 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft het college een verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van leerlingenvervoer van [zoon] voor het schooljaar 2009-2010 naar het Pallas Athene College te Ede afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2011, verzonden op 15 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2011.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. de Jonge, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door drs. B.J. Burema en A. Jansen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de Wvo) verstrekt het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: de verordening) wordt voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs verstaan de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting, dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
Ingevolge artikel 2 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) mag niemand het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.
2.2. Niet in geschil is dat [zoon] een school voor regulier voortgezet onderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs volgt, dat er dichterbij gelegen scholen voor regulier voortgezet onderwijs zijn en dat hij geen lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap heeft waardoor hij niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, zodat niet aan de in de verordening neergelegde voorwaarden voor vergoeding van leerlingenvervoer is voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat [appellant] meerbegaafd is het college noopt tot toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe voert hij aan dat het college ten onrechte onderscheid maakt tussen leerlingen met leerproblemen ten gevolge van minder begaafdheid en leerlingen met leerproblemen als gevolg van meerbegaafdheid. Het Pallas Athene college kan in die zin worden aangemerkt als, of gelijkgesteld met een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college door de aanvraag af te wijzen [appellant] het recht op passend onderwijs ontzegt. Hiermee schendt het college het gelijkheidsbeginsel en het recht op onderwijs.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat het college aan artikel 29 van de verordening toepassing kan geven, maar daartoe niet verplicht is. De rechter dient een weigering deze bevoegdheid toe te passen dan ook terughoudend te toetsen.
In de verordening is, overeenkomstig artikel 4 van de Wvo, voor leerlingen van regulier voortgezet onderwijs slechts een recht op vergoeding van leerlingenvervoer toegekend, voor zover die leerlingen wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Hiervan is bij [zoon] geen sprake. Hij kan immers zelfstandig met het openbaar vervoer reizen. De enkele omstandigheid dat [zoon] naar een school buiten de regio moet reizen, is voor leerlingen van het voortgezet onderwijs niet een omstandigheid die noopt tot het verstrekken van een vergoeding voor leerlingenvervoer.
Anders dan [appellant] betoogt, is de weigering van het college de hardheidsclausule toe te passen, niet in strijd met het ingevolge artikel 2 van het Eerste Protocol van het EVRM gewaarborgde recht op onderwijs. [appellant] heeft de vrijheid om [zoon] de school van zijn keuze, al dan niet gebaseerd op zijn godsdienstige of filosofische overtuiging, te laten bezoeken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr.
201007252/1/H2) strekt het recht op onderwijs evenwel niet zover dat het college gehouden is om ook het leerlingenvervoer naar de school van eigen keuze te bekostigen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011