ECLI:NL:RVS:2011:BU6327

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102674/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Offers
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitkeringskosten ten laste van Participatiefonds door BOOR

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 november 2011 uitspraak gedaan over een geschil tussen de stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR) en het Participatiefonds voor het Primair Onderwijs. Het Participatiefonds had op 14 april 2010 een verzoek van BOOR afgewezen om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een werknemer ten laste van het Participatiefonds te brengen. BOOR had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Participatiefonds op 25 januari 2011. BOOR heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in maart 2011.

Tijdens de zitting op 14 november 2011 heeft BOOR zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Quaak, terwijl het Participatiefonds werd vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens. De Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs. De Raad oordeelde dat BOOR niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tijdig een substantieel aanbod tot outplacement is gedaan, wat een voorwaarde was voor het toewijzen van het vergoedingsverzoek. De Raad concludeerde dat het Participatiefonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat BOOR niet aan de vereisten voldeed.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van BOOR ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201102674/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (hierna: BOOR), gevestigd te Rotterdam,
appellante,
en
het bestuur van de stichting Stichting Participatiefonds voor het Primair Onderwijs (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2010 heeft het Participatiefonds een verzoek van BOOR om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van [betrokkene] uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2011, heeft het Participatiefonds het door BOOR hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft BOOR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2011.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar BOOR, vertegenwoordigd door mr. M.J. Quaak, werkzaam in dienst van BOOR, vergezeld door J. Moonen en R.C. Wiersma, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam in dienst van het Participatiefonds, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voor zover thans van belang, worden op de bekostiging in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag bedoeld in artikel 138, derde lid.
Het Participatiefonds heeft het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2009-2010 (hierna: het Reglement) vastgesteld, dat in werking is getreden op 1 februari 2009 en betrekking heeft op ontslagen die zijn geëffectueerd per of na 1 augustus 2009.
Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid te doen wat van hem verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4 wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Het bevoegd gezag heeft tal van mogelijkheden en instrumenten van personeelsbeleid die gericht zijn op het voorkomen van een beroep op een werkloosheidsregeling. Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond zoals gesteld in de artikelen 7 tot en met 11, aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen.
De inspanningsverplichting is in categorieën ondergebracht. In de categorie hier van belang, categorie IV-A, welke ziet op het ontslag uit een vast dienstverband, behelst de inspanningsverplichting
[…]
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
Ingevolge artikel 4.4.1 wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.
In de hier van belang zijnde categorie, IV-A, onder 4, wordt als bewijsstuk geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. Op deze wijze wordt de meeste zekerheid verkregen dat het inderdaad een reëel en substantieel aanbod van outplacement betreft.
Ingevolge artikel 6.1 kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder u, voor zover hier van belang, kan een grond voor toewijzing van het vergoedingsverzoek gelegen zijn in ontslag op grond van een beëindigingsovereenkomst. Bij een ontslag als bedoeld in deze bepaling dient, indien sprake was van een vast dienstverband, het bevoegd gezag te voldoen aan de inspanningsverplichting van bovenvermelde categorie IV.
2.2. BOOR betoogt dat het Participatiefonds zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet tijdig een aanbod tot outplacement is gedaan. Daartoe voert zij aan dat uit de verklaringen van Wiersma en Moonen blijkt dat voorafgaand aan het ontslag mondeling een aanbod tot outplacement is gedaan. Uit het Reglement volgt niet dat de offerte voor een outplacementtraject voor de datum van ontslag moet zijn uitgebracht.
2.2.1. Uit artikel 4.4.1, gelezen in verbinding met artikel 4.4 van het Reglement volgt dat met betrekking tot outplacement als bewijsstuk wordt geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan, in combinatie met een afschrift van een door een outplacementbureau uitgebrachte offerte. De verscherpte eis tot het overleggen van een offerte is met ingang van het jaar 2009-2010 in het Reglement opgenomen. In de toelichting bij de wijzigingen van het Reglement ten opzichte van de versie schooljaar 2008-2009 is vermeld dat op deze wijze de meeste zekerheid wordt verkregen dat het inderdaad een reëel en substantieel aanbod van outplacement betreft.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juni 2008 in zaak nr.
200707592/1) worden ingevolge artikel 4.4 van het Reglement, voor zover thans van belang, activiteiten in het kader van de inspanningsverplichting uitsluitend in de beoordeling van een vergoedingsverzoek meegenomen, indien deze hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de datum van ontslag. Het bevoegd gezag dient derhalve aannemelijk te maken dat voorafgaand aan het ontslag een reëel en substantieel aanbod tot outplacement is gedaan. BOOR heeft geen offerte of andere documenten kunnen overleggen waaruit een dergelijk reëel en substantieel aanbod blijkt. Uit de verklaringen van Wiersma en Moonen waarnaar BOOR heeft verwezen, valt slechts af te leiden dat voorafgaand aan het ontslag een voornemen tot het aanbieden van outplacement is gedaan. Het Participatiefonds heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met deze verklaringen niet aannemelijk is gemaakt dat voorafgaand aan het ontslag een substantieel en reëel aanbod tot outplacement is gedaan.
Het betoog faalt.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011
362.