ECLI:NL:RVS:2011:BU6331

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108404/1/R1 en 201108404/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitwerkingsplan Amstelveen Midden-West, Olmenlaan / Lindenlaan

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, dat op 5 juli 2011 het uitwerkingsplan "uitwerkingsplan Amstelveen Midden-West, Olmenlaan / Lindenlaan" heeft vastgesteld. De appellanten hebben op 3 oktober 2011 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 11 november 2011 behandeld. De voorzitter oordeelt dat nader onderzoek niet nodig is en dat het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. De voorzitter overweegt dat de woningbouw in het plan niet in strijd is met de Wijkvisie en dat de bezwaren van de appellanten, zoals onwenselijke verdichting en uitzichthinder, niet opwegen tegen de geldende bestemmingsplanregels. De voorzitter concludeert dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van het plan, en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108404/1/R1 en 201108404/2/R1.
Datum uitspraak: 24 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amstelveen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan "uitwerkingsplan Amstelveen Midden-West, Olmenlaan / Lindenlaan" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 november 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2011, hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2011, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. Kegge, K. Martheze en S. van Donkelaar, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in herontwikkeling van het terrein Olmenlaan - Lindenlaan met appartementen en eengezinswoningen.
2.3. [appellant] en anderen richten zich in beroep tegen het plan. Voor zover zij betogen dat het college van burgemeester en wethouders de beoogde woningbouw had moeten heroverwegen vanuit het oogpunt van onwenselijke verdichting als bedoeld in het collegeprogramma, overweegt de voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet meer aan heroverweging kon worden toegekomen nu de voorziene woningbouw reeds in de uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan "Amstelveen Midden-West" (hierna: het bestemmingsplan) was neergelegd en de gemeente hiervoor een overeenkomst heeft gesloten met een woningbouwcorporatie.
Voorts kan het niet nader onderbouwde betoog van [appellant] en anderen ter zitting dat gelet op de economische omstandigheden weinig vraag bestaat naar woningen niet slagen nu niet is gebleken dat de betrokken woningbouwcorporatie de woningen niet zal ontwikkelen en niet valt uit te sluiten dat de woningmarkt binnen de planperiode herstelt.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene woningbouw gelet op de bouwmassa en -hoogte niet in de omgeving past, te dicht op de Heilige Geestkerk is voorzien en leidt tot uitzichthinder voor [appellant] en [persoon A]. Daarnaast gaat een kwalitatief goede groenvoorziening verloren, hetgeen niet past in de Wijkvisie Keizer Karelpark (hierna: de Wijkvisie). Voorts voeren zij aan dat onduidelijk is waar de 77 parkeerplaatsen zullen komen die niet ondergronds worden aangelegd en dat het plan leidt tot een onevenredige toename van de verkeersdruk.
2.5. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan. Voorts voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen en zal geen sprake zijn van verkeersonveiligheid, aldus het college van burgemeester en wethouders.
2.6. Het plan voorziet in een aantal plandelen met de bestemming "Wonen - 1" en de aanduiding "bouwvlak". Voor een plandeel op ongeveer 40 m van de woningen van [appellant] en [persoon A] is daarbij voorzien in een aanduiding voor een maximale goot- en bouwhoogte van 17 m. Voor een plandeel op ongeveer 50 m van deze woningen en op ongeveer 30 m van de Heilige Geestkerk is daarbij voorzien in een aanduiding voor een maximale goot- en bouwhoogte van 20 m. Voorts voorziet het plan, voor zover van belang, in de bestemmingen "Groen - 1" en "Verkeer - Verblijfsgebied 1".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Groen - 1" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied 1" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen, woongebouwen en parkeerplaatsen.
Ingevolge lid 6.2.1 mag het totaal aantal woningen binnen het plangebied niet meer dan 120 bedragen en mag de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" niet worden overschreden.
2.7. Het plan vindt zijn grondslag in artikel 29, lid 29.2, van de voorschriften van het bestemmingsplan. De gronden van het plan waren in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming "Wonen uit te werken (W-U)".
Ingevolge artikel 29, lid 29.1, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn die gronden bestemd voor woonhuizen alsook voor groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 29.2, aanhef, gelezen in samenhang met lid 29.2.1, werkt het college van burgemeester en wethouders de gronden uit met inachtneming van de volgende regels voor het inrichten van het gebied:
(…)
d. in totaal mag binnen het plangebied maximaal 4800 m² bebouwd worden;
(…)
g. aan de oostzijde van het plangebied dient bebouwing minimaal 17 m van de bestemmingsgrens gesitueerd te worden;
(…)
i. het aantal te bouwen woningen mag niet meer dan 120 bedragen;
j. de woningen zullen uitgevoerd worden in deels gestapelde en deels grondgebonden vorm;
(…)
Ingevolge lid 29.2, aanhef, gelezen in samenhang met lid 29.2.2, werkt het college van burgemeester en wethouders de gronden uit met inachtneming van de volgende regels voor het bouwen van hoofdgebouwen:
a. ten aanzien van bebouwing direct aan de bocht van de Lindenlaan, aan de meest zuidelijke kant van het gebied, mag de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedragen;
(…)
d. ten aanzien van bebouwing aan de zijde van de singel mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 17 m;
(…)
2.8. Niet in geschil is dat het plan past binnen de uitwerkingsregels zoals hierboven weergegeven. Voor zover [appellant] en anderen zich niet kunnen verenigen met de in de uitwerkingsregels voorziene woningbouw, overweegt de voorzitter dat het toepassen van de uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan een verplichting is. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Dit brengt met zich dat, nu het bestemmingsplan inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, de aanvaardbaarheid van de daarin toegekende bestemming "Wonen uit te werken (W-U)" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Uit het vorenstaande volgt dat de aanvaardbaarheid van de uitwerkingsregels reeds is afgewogen in het kader van de bestemmingsplanprocedure en thans niet ter beoordeling voorligt. Gelet hierop en de omstandigheid dat de uitwerkingsregels gedetailleerd zijn wat betreft het maximaal te bebouwen gebied, de tot de plangrens aan te houden afstanden, de bouwhoogte en de bouwvorm, kunnen het betoog dat de voorziene woningbouw gelet op de bouwmassa en -hoogte niet in de omgeving past en het betoog dat een kwalitatief goede groenvoorziening verloren gaat en de in dit verband aangehaalde Wijkvisie niet meer aan de orde komen. Overigens heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat de voorziene woningen en bouwhoogten niet sterk afwijken van de directe omgeving waarin gestapelde woningen voorkomen. Voorts betreft de bestaande groene invulling van het plangebied volgens het college van burgemeester en wethouders een tijdelijke invulling na de sloop van de voorheen aanwezige bebouwing, voorziet het plan voor een aanmerkelijke oppervlakte in de bestemming "Groen - 1" en is bij het opstellen van de Wijkvisie reeds uitgegaan van de voorziene woningbouw.
2.9. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het plangebied nader te bepalen, moet worden bezien of het college van college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen inrichting van het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het betoog omtrent uitzichthinder overweegt de voorzitter dat [appellant] en [persoon A] ten zuidoosten van het plangebied wonen, dat de maximale bouwhoogte van 17 m voor de woningen aan de zijde van de singel reeds in artikel 29, lid 29.2.2, aanhef en onder d, van de uitwerkingsvoorschriften uit het bestemmingsplan is neergelegd. Voorts staat in de plantoelichting dat de singel langs de oostzijde van het plangebied ligt, zodat voormeld artikelonderdeel ziet op de voorziene woningbouw nabij [appellant] en [persoon A]. Daarnaast is de maximale bouwhoogte van de woningen van 20 m nabij hun woningen reeds in voormeld artikel, onder a, neergelegd. Gegeven de maximale bouwhoogten van 17 m onderscheidenlijk 20 m is in het plan alleen de afstand tot de woningen van [appellant] en [persoon A] nader bepaald. In dit kader heeft het college van burgemeester en wethouders een afstand van ongeveer 40 onderscheidenlijk 50 m tussen de woningen van [appellant] en [persoon A] en de voorziene woningen in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat het plan leidt tot schaduwhinder voor [appellant] en [persoon A] overweegt de voorzitter dat aan het plan een schaduwonderzoek ten grondslag ligt waarin staat dat de nieuwbouw alleen in december in de ochtend schaduw werpt op hun woningen. Het college van burgemeester en wethouders heeft dit in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
De Heilige Geestkerk ligt in de bocht van de Lindenlaan aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied. Voormeld artikel, onder a, maakt ter plaatse van de gronden direct aan de bocht van de Lindenlaan, aan de meest zuidelijke kant van het plangebied, woningbouw met een maximale bouwhoogte van 20 m mogelijk. Gelet op de gedetailleerde locatiebepaling laten de uitwerkingsregels weinig ruimte om de woningbouw op een grotere afstand van de Heilige Geestkerk te voorzien. Gelet hierop en nu in de nota van zienswijzen staat dat ter plaatse is gekozen voor een extra bouwlaag om de knik in de Lindenlaan een extra accent te geven heeft het college van burgemeester en wethouders de voorziene afstand van 30 m tot de Heilige Geestkerk eveneens in redelijkheid aanvaarbaar kunnen achten.
2.10. Ten aanzien van het betoog dat onduidelijk is waar de 77 parkeerplaatsen zullen komen die niet ondergronds worden aangelegd overweegt de voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders ter zitting aan de hand van een inrichtingstekening heeft toegelicht dat dit aantal langs de wegen aan de randen van het plangebied zal worden gerealiseerd. Hiertoe worden onder meer parkeerplaatsen langs een aan te leggen parallelweg aan de Lindenlaan en parkeerplaatsen schuin aan de Olmenlaan aangelegd.
Voorts kan het betoog van [appellant] en anderen omtrent de verkeersdruk niet slagen nu zij niet hebben onderbouwd waarom niet kan worden afgegaan op de plantoelichting waarin staat dat is voldaan aan de hiervoor geldende normen van het CROW.
2.11. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011
91-635.