ECLI:NL:RVS:2011:BU6370

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009680/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zonderwijk, herziening winkelcentrum Mira

Op 15 juli 2010 heeft de raad van de gemeente Veldhoven het bestemmingsplan "Zonderwijk, herziening winkelcentrum Mira" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellante, gevestigd te Veldhoven, op 7 oktober 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 4 november 2011 ter zitting behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en advocaat, en de raad door een ambtenaar van de gemeente.

De appellante betoogde dat de raad haar ingediende zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten op basis van artikel 3.14 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De appellante stelde dat de beperkingen in het ontwerpbestemmingsplan, met betrekking tot detailhandel in de vorm van supermarkten en overige detailhandel, niet hun grondslag vonden in het eerder genomen projectbesluit van 9 december 2008.

De raad verdedigde dat de zienswijze van de appellante betrekking had op een deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vond in het projectbesluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de raad terecht had gesteld dat de zienswijze van de appellante, voor zover deze betrekking had op de restricties van 1.500 m² voor supermarkten en 1.100 m² voor overige detailhandel, niet in behandeling kon worden genomen, omdat deze al in het projectbesluit waren opgenomen.

De Afdeling verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 november 2011.

Uitspraak

201009680/1/R3.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Veldhoven,
en
de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Zonderwijk, herziening winkelcentrum Mira" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Yücesan-van Drunen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de raad de door haar ingediende zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte met toepassing van artikel 3.14 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit (hierna: Wro) buiten behandeling heeft gelaten. Daartoe voert zij aan dat de opgenomen beperkingen in het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat ter inzage is gelegd ten aanzien van detailhandel in de vorm van supermarkten met een maximale oppervlakte van 1.500 m² en overige detailhandel met een maximale oppervlakte van 1.100 m² in het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden II", niet reeds hun grondslag vonden in het voor het winkelcentrum Mira genomen projectbesluit van 9 december 2008.
2.2. De raad voert aan dat de door [appellante] ingediende zienswijze was gericht tegen een deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit, nu het projectbesluit evenals het ontwerpbestemmingsplan onderscheid maakt in detailhandel in de vorm van supermarkten en overige detailhandel en dezelfde beperking stelt ten aanzien van het toegelaten oppervlakte.
2.3. Ingevolge artikel 3.14, van de Wro, voor zover hier van belang, kunnen, voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het projectbesluit, zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.
2.3.1. Op 9 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders een projectbesluit voor de voorgenomen herontwikkeling van het winkelcentrum Mira genomen. Dit projectbesluit is op 30 januari 2009 onherroepelijk geworden. Op het projectbesluit zijn de voorwaarden en uitgangspunten, zoals opgenomen in de bij dat besluit behorende ruimtelijke onderbouwing, van toepassing verklaard en onlosmakelijk verbonden met dat besluit. In de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit, voor zover hier van belang, is blijkens het gestelde onder het kopje "beleid" ervoor gekozen om detailhandel in de vorm van supermarkten met een maximale winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) van 1.500 m² en overige detailhandel met een maximale wvo van 1.100 m² toe te staan. Voorts blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat in de definitieve versie van het eveneens aan het projectbesluit ten grondslag gelegde voorontwerpbestemmingsplan de detailhandelsparagraaf wordt aangepast aan de onder het kopje "beleid" genoemde regeling.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich, gelet op de formulering in het projectbesluit als hiervoor verwoord, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] ingediende zienswijze, voor zover die betrekking had op de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen restrictie van 1.500 m² ten aanzien van supermarkten en 1.100 m² ten aanzien van overige detailhandel, ziet op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit, als bedoeld in artikel 3.14 van de Wro. [appellante] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de in het projectbesluit opgenomen zinsnede "detailhandel in de vorm van supermarkten met een maximaal wvo van 1.500 m²" zo moet worden uitgelegd dat meerdere supermarkten met elk een maximaal wvo van 1.500 m² mogelijk zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat pagina 7 van de plantoelichting bij het mede aan het projectbesluit ten grondslag gelegde voorontwerpbestemmingsplan buiten twijfel stelt dat het winkelaanbod uit maximaal 1.500 m² supermarktaanbod mag bestaan. De raad heeft de zienswijze in zoverre in dit geval terecht buiten behandeling gelaten. Het betoog faalt. Gelet hierop behoeven de inhoudelijke beroepsgronden die betrekking hebben op de betreffende plandelen geen bespreking meer.
2.3.3. Het beroep van [appellante] is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011
429-709.