201102504/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 januari 2011 in zaak nr. 10/3163 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 25 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en voor beide jaren vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot over 2009 herzien en vastgesteld op € 3.265,00.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen de besluiten van 25 september 2009 en 10 december 2009 gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op berekeningsjaar 2008 ongegrond verklaard en voor zover dat betrekking heeft op berekeningsjaar 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij besluit van 31 juli 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellant]toegekende voorschot over 2009 herzien en vastgesteld op € 9.092,00.
Bij uitspraak van 11 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 15 juli 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de maanden oktober, november en december 2009 betreft en bepaald dat de Belastingdienst in zoverre een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar moet nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover hier van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst, indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.
2.2. In geschil is uitsluitend nog het recht op kinderopvangtoeslag in de periode van 1 januari 2008 tot 22 januari 2009.
2.3. De Belastingdienst heeft, voor zover hier van belang, aan de herzieningen van het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode van 1 januari 2008 tot 22 januari 2009 ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aan alle voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen voldoet, aangezien hij geen betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de gastouder heeft betaald en aldus niet heeft aangetoond dat hij voor de kinderopvang kosten heeft gemaakt.
2.4. De rechtbank heeft overwogen de kosten van kinderopvang slechts in geld kunnen worden voldaan. Nu [appellant] ter zitting heeft verklaard de kosten voor kinderopvang in de periode 2008 tot 22 januari 2009, ten bedrage van ongeveer € 200,00, te hebben voldaan in natura - door middel van het verstrekken van luiers en kindervoeding aan de gastouder - heeft hij naar het oordeel van de rechtbank geen kosten voor kinderopvang gemaakt, zodat geoordeeld moet worden dat hij niet aan de voorwaarden voor toekenning van kinderopvangtoeslag heeft voldaan en de Belastingdienst op goede gronden het voorschot over de periode 1 januari 2008 tot 22 januari 2009 heeft herzien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank er aldus aan voorbij gaat dat de Wko niet als eis stelt dat, om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, de kosten voor kinderopvang in geld worden voldaan. Volgens hem kan dan ook niet worden volgehouden dat hij geen kosten voor kinderopvang als bedoeld in artikel 5 van de Wko heeft gemaakt en om die reden niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt.
2.5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (o.a de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr.
201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
[appellant] heeft niet aan de hand van bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat hij de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De enkele stelling dat hij luiers en kindervoeding aan de gastouder heeft verstrekt is - daargelaten of dit als betaling in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Wko kan worden aangemerkt - daartoe onvoldoende.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011