ECLI:NL:RVS:2011:BU7058

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103574/1/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor windpark Delfzijl en de gevolgen voor de chloorinstallatie van Akzo Nobel

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl aan de besloten vennootschappen KDE Energy B.V. en WindWise B.V. voor het oprichten en in werking hebben van een windpark. Dit besluit, genomen op 25 januari 2011, werd op 9 februari 2011 ter inzage gelegd. Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. en Akzo Nobel Chemicals B.V. hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij vreesden dat de vergunning zou leiden tot een verhoogd risico voor hun chloorinstallatie, gelegen nabij het windpark. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 september 2011, waarbij de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Afdeling overweegt dat de Wet milieubeheer bepaalt dat een vergunning alleen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. De vergunning voor het windpark is verleend voor een configuratie van 17 tot 20 windturbines, waarbij de exacte plaatsing en het type windturbine door KDE nader gekozen kunnen worden. Akzo betoogt dat de vergunning niet had mogen worden verleend vanwege het risico dat een losrakend turbineonderdeel de chloorinstallatie zou kunnen raken, wat zou leiden tot secundaire gevolgen. De Afdeling stelt echter vast dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de geldende milieuregels en dat de gestelde grenswaarden voor het plaatsgebonden risico worden nageleefd.

De Afdeling concludeert dat de vergunning terecht is verleend, omdat de secundaire gevolgen niet relevant zijn voor de vergunningverlening en dat de vergunning voldoende bepaald is, ondanks dat er meerdere configuraties zijn aangevraagd. Het beroep van Akzo wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 7 december 2011.

Uitspraak

201103574/1/H4.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. en Akzo Nobel Chemicals B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Akzo), gevestigd te Amersfoort,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het college aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid KDE Energy B.V. en WindWise B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: KDE) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een windpark deels gelegen aan de voet van de Schermdijk en deels op de Pier van Oterdum te Delfzijl. Dit besluit is op 9 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Akzo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Akzo en KDE hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaak
201102155/1/R4ter zitting behandeld op 13 september 2011, waar Akzo, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. J.S. Bos en mr. J. Timmermans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting KDE, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen,[gemachtigden], als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor een windpark met 17 tot 20 windturbines uit de 3 MW-klasse met een ashoogte van 98 tot 105 meter. KDE heeft in haar aanvraag 13 verschillende configuraties voor het windpark uitgewerkt en per configuratie de milieugevolgen daarvan aangegeven. Vergund is het oprichten en in werking hebben van één door KDE nader te kiezen configuratie. De 13 configuraties verschillen onderling in de exacte plaatsing van de windturbines en het type windturbine. Met betrekking tot de Schermdijk zijn twee verschillende opstellingen aangevraagd. Het gehele windpark zal worden uitgevoerd in één van de vijf aangevraagde types windturbine.
2.3. Akzo exploiteert op het industrieterrein Oosterhoorn, gelegen ten zuiden van de Schermdijk, een installatie voor de productie van chloor (hierna: chloorinstallatie). Zij stelt dat de vergunning niet had mogen worden verleend vanwege het risico dat de chloorinstallatie geraakt kan worden door een losrakend rotorblad of ander turbineonderdeel, wat ertoe kan leiden dat de contouren van het plaatsgebonden risico van haar chloorinstallatie worden verruimd (hierna: secundaire gevolgen).
2.3.1. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, kort weergegeven en voor zover hier van belang, wordt de vergunning in ieder geval geweigerd indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels.
Ingevolge artikel 8.11, vijfde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, kunnen de vergunningvoorschriften alleen afwijken van krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels voor zover dat bij wettelijk voorschrift is toegestaan.
Ingevolge artikel 8.40, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
2.3.2. Uit deze bepalingen, in onderling verband bezien, volgt dat wanneer krachtens artikel 8.40 bij algemene maatregel van bestuur grenswaarden zijn gesteld in het belang van de bescherming van het milieu, bij de beslissing op een aanvraag om milieuvergunning in datzelfde belang alleen andere grenswaarden mogen worden gesteld, of een weigering van de vergunning vanwege dat belang mogelijk is, indien die afwijking bij wettelijk voorschrift is toegestaan.
2.3.3. Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) is vastgesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. In artikel 3.15a van het Barim zijn grenswaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico van een windturbine of een combinatie van windturbines. Die grenswaarden zijn van toepassing op het windpark in kwestie. Het artikel voorziet niet in een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om van die grenswaarden af te wijken.
2.3.4. In de toelichting op dit artikel van het Barim (Stb. 2010, 749, blz. 13) is over het plaatsgebonden risico in relatie tot de secundaire gevolgen het volgende vermeld:
"Ten aanzien van de secundaire gevolgen: verscheidene partijen zijn van mening dat secundaire gevolgen van het falen van een windturbine in dit besluit niet (goed) geregeld zijn, waardoor schade kan ontstaan als bijvoorbeeld bij wiekbreuk een risicovol object geraakt wordt. Dit wordt inderdaad niet geregeld in deze wijziging, maar is al geregeld in het ontwerp Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 11, derde lid) en in paragraaf 3.2.2. Module C van de wettelijk verplichte Handleiding Risico-berekeningen Bevi. Bij het vaststellen van een risicocontour van een risicoveroorzakend bedrijf of een buisleiding, moet rekening gehouden worden met risicoverhogende objecten, zoals een windturbine, in de omgeving. Deze uitgangspunten moeten bij een «goede ruimtelijke ordening» ook gehanteerd worden als het plaatsen van een nieuwe windturbine planologisch mogelijk gemaakt wordt."
2.3.5. Mede gezien deze toelichting moet worden geoordeeld dat bij de toetsing aan de grenswaarden die in het Barim voor het plaatsgebonden risico zijn gesteld, geen acht mag worden geslagen op de zogenoemde secundaire gevolgen. Deze gevolgen komen aan de orde bij een planologisch besluit tot plaatsing van de windturbines en bij de vaststelling van een risicocontour van een inrichting waar de secundaire gevolgen zich voor kunnen doen. De secundaire gevolgen voor het plaatsgebonden risico kunnen dan ook geen grond vormen voor weigering van de vergunning in kwestie.
2.3.6. Nu verder niet in geschil is dat aan de in artikel 3.15a van het Barim gestelde grenswaarden voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan, heeft het college de vergunning terecht niet geweigerd vanwege het door Akzo gestelde risico dat de chloorinstallatie wordt geraakt door een losrakend turbineonderdeel.
De beroepsgrond faalt.
2.3.7. Ten overvloede wijst de Afdeling er nog op dat de vraag of de secundaire gevolgen voor het plaatsgebonden risico in de weg behoren te staan aan de plaatsing van de windturbines, ter beoordeling staat in het kader van het beroep dat Akzo tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Noord" heeft ingesteld. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201102155/1/R4 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling uitspraak gedaan op dat beroep.
2.4. Akzo betoogt dat het bestreden besluit in strijd met de Wet milieubeheer en de rechtszekerheid onvoldoende bepaald is omdat niet vaststaat welke van de 13 configuraties zal worden gerealiseerd. Daardoor staat niet vast of de milieugevolgen aanvaardbaar zijn, aldus Akzo.
2.4.1. Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift 5.1 mag de uitvoering van een bepaalde variant niet anders zijn dan de uitvoering die is beschreven in de notitie "Windpark Delfzijl-Noord, akoestisch onderzoek Lden en Lnight prognose 13 varianten" van LBP Sight van 10 januari 2011 (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport zijn per variant, nader aangeduid als configuratie, de coördinaten vermeld waar de windturbines zullen worden geplaatst en welk type winturbine in die configuratie zal worden geplaatst. Het college heeft voor elke configuratie onderzocht of de milieugevolgen daarvan aanvaardbaar zijn en stelt zich op het standpunt dat voor elke configuratie vaststaat dat de vergunning daarvoor verleend kan worden.
2.4.2. Aangezien voor elke configuratie vaststaat hoe die zal worden uitgevoerd, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verleende vergunning voldoende bepaald is. Nu niet is gebleken dat de vergunning niet voor alle afzonderlijke configuraties verleend had kunnen worden, kon het college in redelijkheid de vergunning verlenen voor alle 13 aangevraagde configuraties.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
262-687.