ECLI:NL:RVS:2011:BU7077

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100462/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bosweg 1 vastgesteld door de raad van de gemeente Enschede

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Bosweg 1" dat op 18 oktober 2010 door de raad van de gemeente Enschede is vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Enschede, op 12 januari 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant heeft zijn gronden van beroep aangevuld op 16 februari 2011. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 28 oktober 2011, waar de appellant werd vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Nijmegen, en de raad door R. Harmsen, werkzaam bij de gemeente.

De appellant heeft tijdens de zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid van het plan ingetrokken. Het bestemmingsplan beoogt de bestaande aansluiting van de Bosweg op de Hengelosestraat te verruimen door drie uitgaande rijstroken mogelijk te maken. De appellant betoogt dat de akoestische onderzoeken tegenstrijdige conclusies bevatten en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de geluidshinder in zijn tuin en de kap van een stuk bos. De raad stelt dat de verschillen in conclusies voortkomen uit verschillende onderzoeksmethoden en dat het akoestisch onderzoek ten tijde van de vaststelling van het plan toereikend was.

De appellant voert verder aan dat het oorspronkelijke karakter van het landgoed De Tol niet voldoende is gewaarborgd en dat er geen onderzoek is gedaan naar de invloed van het plan op flora en fauna. De raad stelt dat de wijziging van het bestemmingsplan geen aantasting van het monumentale karakter van De Tol met zich meebrengt en dat het plan ecologisch verantwoord is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201100462/1/R1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Enschede,
en
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bosweg 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door R. Harmsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid van het plan ingetrokken.
2.2. Het plan heeft betrekking op de aansluiting van de Bosweg op de Hengelosestraat in het noordwesten van Enschede. Het plan beoogt de bestaande aansluiting te verruimen door aan het einde van de Bosweg drie uitgaande rijstroken in de richting van de Hengelosestraat mogelijk te maken. Voorts wordt met het plan een gewijzigde aansluiting van de Bosweg op de omliggende wegen mogelijk gemaakt, onder meer door de aanleg van een fietspad aan de noordzijde van het plangebied welke aansluiting deels ter plaatse van landgoed De Tol op het perceel aan de Hengelosestraat 700 (hierna: het perceel) is voorzien.
2.3. [appellant] betoogt dat de conclusies van de verrichte akoestische onderzoeken met elkaar in tegenspraak zijn nu in het onderzoek in het kader van het plan tot een toename van de geluidsbelasting wordt geconcludeerd en in het onderzoek in het kader van de reconstructie van de Hengelosestraat tot een afname van de geluidsbelasting. Voorts betoogt [appellant] dat de akoestische onderzoeken ten onrechte geen rekening houden met het feit dat de geluidhinder vanwege de Bosweg ook in de tuin van zijn woning toeneemt noch met het feit dat ten behoeve van de aanleg van de weg een stuk bos wordt gekapt.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het verschil in conclusies een gevolg is van het feit dat het aan de reconstructie van de Hengelosestraat ten grondslag gelegde onderzoek met andere factoren rekening houdt dan het ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoek. Het akoestisch onderzoek ten behoeve van het plan beperkt zich tot de gevolgen van hetgeen in planologisch opzicht met het plan wordt mogelijk gemaakt, hetgeen een toename van de geluidsbelasting tot gevolg heeft, en is volgens de raad ten tijde van het vaststellen van het plan toereikend geweest.
2.3.2. De raad heeft het plan met een gewijzigde verbeelding vastgesteld. [appellant] heeft geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Het beroep van [appellant] kan dan ook uitsluitend zijn gericht tegen de gewijzigde vaststelling van de verbeelding. Het akoestische onderzoek ten behoeve van de reconstructie van de Hengelosestraat alsmede dat ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan hebben geen betrekking op deze wijziging en kunnen derhalve thans niet aan de orde komen. Voor zover [appellant] betoogt dat een nieuw onderzoek had moeten worden verricht naar de gevolgen van de wijziging, is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat de uitbreiding van het plangebied als gevolg van de gewijzigd vastgestelde verbeelding aanleiding had moeten geven voor een aanvullend akoestisch onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plangebied is uitgebreid ten behoeve van de realisatie van een fietspad.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het behoud van het oorspronkelijke karakter van het landgoed De Tol. [appellant] voert daarbij aan dat in de gemeentelijke beleidsnota "Buitenkans 2008, Gids voor het buitengebied" (hierna: de beleidsnota) het belang van de aanwezigheid van landgoederen in het buitengebied wordt onderschreven en dat in de beleidsnota voorts is aangegeven dat geen medewerking wordt verleend aan ontwikkelingen die het historisch parkontwerp van een landgoed aantasten. [appellant] betoogt voorts dat bij de belangenafweging rekening had moeten worden gehouden met het feit dat door het plan een gemeentelijk monument wordt aangetast.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het op grond van de beleidsnota aanwijzen van landgoed De Tol als buitenplaats op zich geen belemmering hoeft te zijn om van de buitenplaats een deel voor ander gebruik te bestemmen. Voorts stelt de raad dat het gedeelte van het perceel dat van functie zal veranderen geen karakteristiek element van het landgoedpark betreft. Met betrekking tot de monumentale status van De Tol stelt de raad dat de kenmerkende onderdelen van het monument, te weten het landhuis, de landschappelijke tuin en de boerderij met koetshuis, buiten het plangebied zijn gelegen zodat de monumentale status niet wordt aangetast.
2.4.2. Uit de vastgestelde omschrijving van het gemeentelijk monument volgt dat de architectuur- en cultuurhistorische waarden van landgoed De Tol onder meer tot uitdrukking komen in de ensemblewaarde met de landschappelijke tuin en de naastgelegen boerderij met koetshuis.
2.4.3. In het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" is aan een deel van de gronden op het perceel de bestemming "Bos" toegekend en aan een deel de bestemming "Landgoedpark". Aangezien het plangebied, voor zover het betreft de wijziging ten behoeve van het fietspad, is gelegen op het gedeelte van het perceel dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" was bestemd als "Bos" en niet op het gedeelte met de bestemming "Landgoedpark", heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid ervan uit mogen gaan dat geen sprake is van aantasting van het historische parkontwerp van het landgoed noch van aantasting van het gemeentelijk monument. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de beleidsnota staat dat aan parkachtige landgoederen, waaronder De Tol, in het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de specifieke bestemming "Landgoedpark" is toegekend en voorts uit de beleidsnota niet volgt, noch anderszins aannemelijk is gemaakt, dat de gronden met de bestemming "Bos" eveneens onderdeel zijn van de beschermenswaardige gedeelten van landgoed De Tol. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is dat de in de omschrijving van het gemeentelijke monument begrepen landschappelijke tuin zich verder uitstrekt dan de gronden met de bestemming "Landgoedpark". De Afdeling ziet gelet hierop dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van behoud van het oorspronkelijke karakter van het landgoed onvoldoende heeft betrokken in zijn afweging, noch voor het oordeel dat sprake is van aantasting van het gemeentelijk monument. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat ten onrechte geen onderzoek is uitgevoerd naar de invloed van het plan op flora en fauna.
2.5.1. Volgens de raad betreft het gewijzigde onderdeel van het plan slechts het toevoegen van een fietspad en wordt dit ingepast binnen de bestaande ecologie.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat in het kader van het vaststellen van het plan geen onderzoek is verricht naar de in het plangebied aanwezige natuurwaarden en de invloed van het plan daarop. Ter onderbouwing vermeldt de plantoelichting dat het plangebied niet is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone dan wel beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Volgens de plantoelichting verandert als gevolg van het plan, wat betreft de flora en fauna, niets ten opzichte van de oude situatie.
[appellant] heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in het plangebied, voor zover dit de uitbreiding van het plangebied als gevolg van de gewijzigd vastgestelde verbeelding betreft, natuurwaarden aanwezig zijn waarmee bij de voorbereiding van het plan rekening had moeten worden gehouden. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling dan ook, mede gelet op de beperkte oppervlakte van het op de verbeelding toegevoegde plangebied, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid had kunnen afzien van onderzoek. Dat [appellant] voor een geringe uitbreiding van zijn woning verplicht was een quickscan uit te voeren, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de mogelijkheid om via eigen grond een uitweg op de Bosweg te realiseren is komen te vervallen.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van het perceel van [appellant] niet in het geding komt omdat het aan te leggen fietspad aan de noordkant van het plangebied eveneens zal worden gebruikt als toegangsweg voor de aangelegen percelen.
2.6.2. Bij de vaststelling van het plan dient door de raad een afweging te worden gemaakt ten aanzien van de verschillende belangen. Dit betekent dat in onderhavig geval onder meer het belang van [appellant] om via eigen grond een uitweg op de Bosweg te hebben moet worden afgewogen tegen het algemeen belang dat is gelegen in het verbeteren van de verkeersafwikkeling rond het kruispunt van de Bosweg en de Hengelosestraat. Thans heeft [appellant] de beschikking over een uitrit naar de Hengelosestraat en de Bosweg via eigen grond. Na aanleg van het in het plan voorziene fietspad zal dit fietspad voortaan als uitrit op de Bosweg moeten fungeren. Daargelaten de vraag of de uitrit naar de Bosweg daadwerkelijk wordt belemmerd door de wijziging van het plangebied ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, betekent dit weliswaar enige verslechtering ten opzichte van de voorgaande situatie maar wordt het [appellant] niet onmogelijk gemaakt om zijn perceel op geschikte wijze te bereiken, mede gelet op de ongewijzigd blijvende uitrit naar de Hengelosestraat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dan ook in redelijkheid hieraan geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Het betoog faalt.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
410-728.