201105185/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Boelenslaan, en [appellanten], beiden wonend te Houtigehage, (hierna tezamen: [appellant] en anderen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2011 in zaak nr. 11/30 in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen.
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft de raad een projectbesluit genomen ten behoeve van het realiseren van een paardenfokkerij met bedrijfswoning aan de [locatie] te Boelenslaan (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwplan.
Bij uitspraak van 14 april 2011, verzonden op 18 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2011.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2011, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. G.B. de Jong, de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. B.J.H. Zuur, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder].
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarische doeleinden, categorie AG-E (agrarisch gebied met elzensingels)". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, nu niet is voorzien in een bouwvlak op het perceel. Om die reden heeft de raad een projectbesluit krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) genomen.
2.2. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Daartoe voeren zij aan dat niet aannemelijk is dat op het perceel een volwaardig en duurzaam agrarisch bedrijf gevestigd zal zijn omdat slechts hobbymatige activiteiten zullen worden uitgeoefend. [appellant] en anderen wijzen in dit kader op het rapport van 16 april 2010 van adviesbureau GIBO Accountants en adviseurs B.V. (hierna: GIBO) waaruit blijkt dat [vergunninghouder] uit het bedrijf geen eigen inkomen kan genereren, maar verlies zal leiden.
2.3.1. In de ruimtelijke onderbouwing is gewezen op het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied" waarin het perceel ook de bestemming "Agrarische Doeleinden, categorie AG-E (agrarisch gebied met elzensingels)" zal krijgen, maar dan met een bouwvlak. De raad heeft te kennen gegeven dat vooruitlopend op dit nieuwe bestemmingsplan in beginsel medewerking wordt verleend aan de nieuwvestiging van een bedrijf als het onderhavige, dat past binnen de toekomstige bestemming, mits sprake is van een volwaardig bedrijf en niet van hobbymatige activiteiten. Volgens de raad is een bedrijf volwaardig, indien voldoende productieve werkgelegenheid voor ten minste één persoon aanwezig is. De raad heeft zich, onder verwijzing naar het door [vergunninghouder] overgelegde bedrijfsplan van 22 mei 2006, opgesteld door adviesbureau DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. (hierna: het bedrijfsplan), op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat de paardenfokkerij (op termijn) een volwaardig bedrijf zal zijn.
Niet in geschil is dat de paardenfokkerij blijkens het bedrijfsplan werk genereert voor meer dan één persoon, namelijk voor 1,75 Volwaardig Arbeidskracht. Voorts is niet in geschil dat [vergunninghouder] beschikt over tien hectare weidegrond, waarvan zeven hectare bij de voorziene paardenfokkerij. De raad heeft zich, gelet op de arbeidsomvang en de oppervlakte van de voor de voorziene paardenfokkerij beschikbare gronden, op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de door hem gestelde voorwaarde dat er voldoende productieve werkgelegenheid voor ten minste één persoon moet zijn. Het antwoord op de vraag of [vergunninghouder] uit de paardenfokkerij een redelijk inkomen zal kunnen genereren en wat daaronder moet worden verstaan, is in dit kader niet relevant, nu de raad geen inkomenseis heeft gesteld. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat aan het rapport van GIBO van 16 april 2010 en de toelichting ter zitting door T. Rijpma, werkzaam bij Kalkulatiebureau Sneek B.V., geen betekenis toekomt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011