201012585/1/R2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Renkum,
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan 3b4 midden 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2011, waar [appellant], bijgestaan door H.W. Ebbers, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat de grote bouwvlakken ten onrechte zijn bestemd als 'nader uit te werken', dat niet is voorzien in voldoende parkeerplaatsen en dat vanwege de recessie de economische uitvoerbaarheid van het plan op het spel staat. Deze beroepsgronden heeft hij niet in zijn beroepschrift naar voren gebracht. Verder heeft hij ter zitting aangevoerd dat hij vreest voor ophoging van het maaiveld. Deze grond heeft hij wel in zijn zienswijze genoemd, maar niet in zijn beroepschrift.
Geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat het pas ter zitting naar voren brengen van voornoemde beroepsgronden van [appellant] in strijd is met de goede procesorde. Ten aanzien van het aangevoerde met betrekking tot het maaiveld, neemt de Afdeling in aanmerking dat nu [appellant] deze grond niet meer in het beroepschrift heeft genoemd, de raad niet behoefde te verwachten dat [appellant] deze eerst ter zitting alsnog naar voren zou brengen. Ten aanzien van de overige gronden neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen mogelijkheid heeft gehad hierop adequaat te reageren. Bovendien heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgronden eerder in beroep aan te voeren. Deze beroepsgronden kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
Ten aanzien van het beroep voor het overige
2.2. Het plan voorziet in woningbouw op drie onderscheiden plandelen in het gebied ten zuidoosten van de Hogenkampseweg in het dorp Renkum.
2.3. [appellant] betoogt dat de verbeelding onvoldoende inzicht geeft in de ruimtelijke gevolgen van het plan en dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de plangrenzen ten opzichte van het ontwerpplan ingrijpend zijn aangepast. Voorts betoogt [appellant] dat niet duidelijk is of het Goldsteinpad binnen het plangebied ligt en in hoeverre dat pad binnen de bestemming "Verkeer" valt. Ook betoogt hij dat de ontsluiting via de Nieuwe Fluitersmaatscheweg ten onrechte niet op de verbeelding staat aangegeven en dat in de plantoelichting, ook nadat dit in de zienswijze was aangegeven, staat aangegeven dat ontsluiting via het Goldsteinpad zal verlopen. Daardoor is volgens [appellant] onduidelijk hoe het plan ontsloten zal worden. Daarnaast stelt [appellant] dat ongemotiveerd is afgeweken van de beleidskaders zoals deze door een klankbordgroep waaraan hij heeft deelgenomen zijn gebruikt. Tenslotte stelt [appellant] dat de goot- en nokhoogten van 6,5 respectievelijk 11 meter niet passend zijn.
2.4. De raad stelt dat de plangrenzen niet zijn gewijzigd en dat het Goldsteinpad ter plaatse geheel in het plan ligt. Voorts stelt hij dat het betreffende gebied zal worden ontsloten via de Nieuwe Fluitersmaatscheweg die buiten het plangebied valt maar wel al aanwezig is. Verder acht de raad goed gemotiveerd waarom woningbouw ter plaatse wenselijk is en stelt hij dat [appellant] heeft nagelaten aan te geven op welke gronden het plan in strijd is met genoemde beleidsdocumenten. Tot slot brengt de raad naar voren dat de maximale goothoogte in het plan van 6 meter en de maximale bouwhoogte van 10,5 meter nodig zijn voor de bouw van de gewenste woningen en aansluit bij bouwhoogtes in de omgeving.
2.5. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] heeft nagelaten aan te geven waarom en in hoeverre het plan in strijd zou zijn met de door hem genoemde beleidskaders uit de documenten 'De ziel van het gebied' 1999, het Masterplan 3b4 1999 en de Structuurvisie 2002. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat in strijd met deze documenten is gehandeld.
2.6. Ten aanzien van de plangrenzen heeft de raad terecht gesteld dat deze niet zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Verder is ten aanzien van het Goldsteinpad ter zitting gebleken dat dit pad evenwijdig aan de achterzijde van het perceel van [appellant] loopt, deels op zijn perceel ligt en de bestemming "Verkeer (V)" heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat dit pad tenminste 40 jaar in openbaar gebruik is zodat een openbare bestemming in overeenstemming is met het huidige feitelijke gebruik. Mede gelet hierop is niet aannemelijk dat het als zodanig bestemmen van het Goldsteinpad zou leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Daarbij is voorts van belang dat de bestemming "Verkeer (V)" de eigendomsverhoudingen onverlet laat. De vraag of het pad al dan niet ten onrechte wordt verhard kan in deze procedure niet aan de orde komen omdat deze geen betrekking heeft op het bestemmingsplan als zodanig.
Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de ontsluiting van de nieuwe woningen niet via de Nieuwe Fluitersmaatscheweg zal verlopen. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit de nota van zienswijzen in samenhang met de verbeelding van onderhavig plan volgt dat het plan ontsloten zal worden via de bestaande infrastructuur aansluitend en ten noorden van het plangebied richting de Hogenkampseweg. De Nieuwe Fluitersmaatscheweg staat als zodanig op de ondergrond van de verbeelding aangegeven. Verder acht de Afdeling aannemelijk dat, hoewel [appellant] terecht heeft gesteld dat in de plantoelichting staat aangegeven dat ontsluiting zal plaatsvinden via het Goldsteinpad, ontsluiting via dit pad richting de Hogenkampseweg niet langer mogelijk is. Hierbij is voorts van belang dat de Nieuwe Fluitermaatscheweg recentelijk is aangelegd, zodat in zoverre aannemelijk is dat in de plantoelichting per abuis het Goldsteinpad als ontsluitingsweg is vermeld. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ontsluiting via die weg niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].
2.7. Blijkens de verbeelding bedraagt de maximale goot- dan wel bouwhoogte in het plan 6 respectievelijk 10,5 meter. Het betoog van [appellant] dat de maximale hoogtes in het plan 6,5 respectievelijk 11 meter bedragen, mist dan ook feitelijke grondslag.
Voorts hebben de nieuwbouwwoningen in de directe omgeving van het plan, zoals de woningen aan de Nieuwe Fluitersmaatscheweg, vergelijkbare bouwhoogten. Het enkele feit dat de woning van [appellant] en de daarnaast gelegen woningen een lagere hoogte hebben, betekent dan ook niet dat de hoogte van de voorziene woningen niet aansluit bij bouwhoogten in de omgeving. Voorts is van belang dat ter zitting onweersproken is gesteld dat laatstgenoemde woningen oude kleine boerderijtjes betreffen, die wat betreft maatvoering niet vergelijkbaar zijn met moderne nieuwbouwwoningen. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de opgenomen bouwhoogten passend zijn in de omgeving.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011