201109187/1/R4 en 201109187/2/R4.
Datum uitspraak: 5 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Noordwijkerhout,
de raad van de gemeente Noordwijkerhout,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Victorschool & Puyckendam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2011, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door E. van Dijck en mr. J.C.F. Knap, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is de stichting Sophia Stichting voor katholiek basisonderwijs in de Duin- en Bollenstreek, vertegenwoordigd door E. van Dijck en mr. J.C.F. Knap, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan maakt de herontwikkeling mogelijk van de St. Victorschool met twintig klassen met nevenruimten, schoolplein en buitenschoolse opvang en van het complex voor seniorenhuisvesting en maatschappelijke voorzieningen ten dienste daarvan op de locatie Puyckendam.
2.3. [appellant] betoogt dat geen noodzaak bestaat tot het realiseren van 126 woningen in het seniorencomplex. De directeur van de stichting SBH wonen heeft namelijk te kennen gegeven dat een kleiner aantal woningen toereikend is, aldus [appellant].
2.3.1. In de plantoelichting staat dat de herontwikkeling van het locatie Puyckendam noodzakelijk is. Het complex is gebouwd in 1971-1972 en voldoet niet meer aan de eisen die thans daaraan worden gesteld. Zo zijn de appartementen te klein en verouderd en is bijvoorbeeld vervoer per brancard vanwege de verouderde liftinstallatie veelal niet mogelijk. Tevens is het voornemen om op de locatie Puyckendam zorg en welzijn te integreren, zodat een belangrijke wijkfunctie kan worden vervuld voor het zuidoostelijke deel van Noordwijkerhout.
De intentie bestaat om binnen het complex 126 seniorenwoningen te creëren. Mogelijkerwijs zal volgens de raad dit aantal worden verlaagd met acht woningen in het geval binnen het complex een afdeling komt voor senioren met een indicatie PG (dementie). De bouwmassa blijft echter dezelfde, aldus de raad.
2.3.2. In hetgeen de raad stelt, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat noodzaak bestaat bij het herontwikkelen van de locatie Puyckendam op de wijze zoals voorzien in het plan. De gestelde mededelingen van de directeur van de stichting SBH Wonen doen daaraan, nog daargelaten wat er is van de juistheid daarvan, niet af.
2.4. [appellant] betoogt dat de school ook had kunnen worden gerenoveerd met daaraan gekoppeld een beperkte uitbreiding op de locatie waar voorheen de gymnastiekzaal was gevestigd.
2.4.1. De raad stelt dat het alternatief van [appellant] het nadeel heeft dat de indeling van de school zich niet leent voor uitbreiding zonder afbreuk te doen aan de huidige structuur van klaslokalen in de school.
2.4.2. De raad dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De voorzitter ziet in hetgeen [appellant] betoogt geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het voornoemde alternatief ter zijde heeft kunnen stellen.
2.5. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk 2020 die op 16 februari 2010 is vastgesteld. Hij voert daartoe - kort weergegeven - aan dat uit de structuurvisie volgt dat het niet wenselijk is buiten het centrum hoogbouw toe te staan en dat de raad gedwongen is aan de in de structuurvisie weergegeven bouwhoogte voor dit gebied.
2.5.1. In de structuurvisie is vermeld dat deze een indirect bindende werking kent, nu deze vooral het gemeentebestuur bindt bij de besluitvorming over ruimtelijke projecten. Hiervoor geeft de structuurvisie soms concrete handvaten, zoals de uitbreidingsrichtingen, maar in andere gevallen worden veeleer denkrichtingen aangeduid. In de structuurvisie wordt de herontwikkeling van basisschool St. Victor en seniorencomplex Puyckendam genoemd. Met betrekking tot het gebied, waarbinnen de herontwikkeling zal plaatsvinden, is in de structuurvisie als doelstelling vermeld dat bouwplannen moeten passen binnen hun directe omgeving, waarbij de volgende criteria zijn gehanteerd. De voorkeur gaat uit naar bebouwing van maximaal twee bouwlagen met kap. Een volledige derde bouwlaag (zonder kap) is mogelijk, maar deze dient dan terugliggend gebouwd te worden, zodat het geheel niet te massief oogt. De herontwikkeling van het seniorencomplex Puyckendam geldt daarbij als uitzondering. De structuurvisie vermeldt voor dit complex drie tot zeven bouwlagen. Dit is ongeveer gelijk aan de bestaande hoogte.
2.5.2. De voorzitter overweegt - mede gelet op hetgeen hiervoor is vermeld en het bepaalde omtrent de te hanteren bouwhoogten in artikel 10.1.1 van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding - dat de ontwikkeling die met het onderhavige plan mogelijk wordt gemaakt, anders dan [appellant] betoogt, in overeenstemming is met de structuurvisie.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat het vorige bestemmingsplan "Victor en Dorp" een consoliderend karakter had en dat hij op grond daarvan geen ingrijpende verandering in het plangebied behoefde te verwachten, overweegt de voorzitter dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. [appellant] kan derhalve geen aanspraak maken op een gelijk blijvende woon- en leefomgeving.
2.7. [appellant] vreest dat de voorziene nieuwbouw van de school in de nabijheid van zijn woning, een onevenredige inbreuk op zijn privacy en een ernstige afname van de bezonning zal veroorzaken.
2.7.1. De voorziene school zal op ongeveer 24 meter van de gevel van de woning van [appellant] zijn gelegen. De voorziene bebouwing zal aldaar bestaan uit twee bouwlagen met een toegestane hoogte van 7,5 meter. Op ongeveer 48 meter van de achtergevel van zijn woning zal de desbetreffende school drie bouwlagen tellen met een toegestane hoogte van 11 meter.
Gezien de afstand van de achtergevel van de woning van [appellant] tot aan de drie bouwlagen, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat hij onaanvaardbare hinder daarvan zal ondervinden.
2.7.2. De raad stelt dat uit schaduwberekeningen volgt dat de bezonning van het perceel van [appellant] vanwege de tweede bouwlaag nadelig wordt beïnvloed in de late middag in voor- en najaar. [appellant] heeft de uitkomst van de schaduwberekening niet betwist.
Hoewel niet uitgesloten is dat de tweede bouwlaag zal leiden tot enige schaduwhinder acht de voorzitter deze hinder niet zodanig groot dat de raad bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid aan de gevolgen voor de bezonning van de percelen van [appellant] doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
2.7.3. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacy en het uitzicht van [appellant] niet onevenredig wordt aangetast. De Afdeling neemt daarbij de afstand tussen de bouwvlakken van de voorziene bebouwing en zijn woning in aanmerking. Deze afstand acht de Afdeling niet zodanig klein dat het dagelijks bestuur ervan uit had moeten gaan dat er een onaanvaardbare inkijk is in de woning van [appellant]. Daarbij is van belang dat [appellant], nu hij woonachtig is in stedelijk gebied, er rekening mee dient te houden dat bebouwing dicht op elkaar kan worden gerealiseerd. Geen blijvend recht bestaat op behoud van het bestaande uitzicht.
2.8. Voor zover [appellant] hinder vreest van stemgeluid, overweegt de voorzitter dat uit artikel 2.18, eerste lid, onder h en i, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer volgt dat het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs of dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing blijft. Dit aspect is, gezien het verhandelde ter zitting, getoetst in het kader van de beoordeling of het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft daarbij betrokken dat de leerlingen van de school evenals bij het bestaande gebruik van het gebied ter hoogte van de woning van [appellant] slechts korte perioden per dag buiten zijn. [appellant] heeft dit standpunt niet gemotiveerd bestreden. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad het vanwege de aanwezigheid van de speelplaats in de directe nabijheid van de woning van [appellant] in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2011