ECLI:NL:RVS:2011:BU7870

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103821/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A.G. Biharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bedrijfsparkeervergunningen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 12 en 14 mei 2010 twee aanvragen om bedrijfsparkeervergunningen van Jaya Creation afgewezen. De aanvragen werden ingediend door [wederpartij], die handelt onder de naam Jaya Creation. Na de afwijzing heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar op 15 juni 2010 niet-ontvankelijk. De rechtbank Rotterdam heeft op 17 februari 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 december 2011 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [wederpartij] zelfstandig bevoegd was om bezwaar te maken tegen de besluiten van het college. De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om een uittreksel uit het handelsregister te overleggen, omdat Jaya Creation een eenmanszaak is en [wederpartij] derhalve zelfstandig bevoegd was om bezwaar te maken. Het college had niet aangetoond dat [wederpartij] niet aan de wettelijke vereisten voldeed voor het indienen van het bezwaar.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van het college ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het college werd verplicht om griffierecht te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van een individu om bezwaar te maken namens een eenmanszaak zonder dat aanvullende bewijsstukken vereist zijn, zolang de indiener aan de wettelijke vereisten voldoet.

Uitspraak

201103821/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2011 in zaak nr. 10/2849 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rotterdam, handelend onder de naam Jaya Creation,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 12 en 14 mei 2010 heeft het college twee door [wederpartij] gedane aanvragen om bedrijfsparkeervergunningen ten behoeve van Jaya Creation afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 14 september 2011 en 21 november 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 2:1 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:6 van die wet, omdat [wederpartij] niet binnen een door het college gestelde termijn een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel of enig ander bewijs heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij zelfstandig bevoegd dan wel gemachtigd was om bezwaar te maken namens Jaya Creation.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het, nu [wederpartij] de gevraagde bescheiden in bezwaar niet heeft overgelegd, voor het college ten tijde van het besluit van 15 juni 2010 niet mogelijk was om vast te stellen of hij bevoegd was om namens Jaya Creation bezwaar te maken. Uit het door hem in beroep overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is echter gebleken dat Jaya Creation een door [wederpartij] gedreven eenmanszaak is en derhalve niet als rechtspersoon kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was [wederpartij] gelet hierop zelfstandig bevoegd bezwaar te maken tegen de besluiten van 12 en 14 mei 2010 en was het niet nodig daartoe een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel of enig ander bewijs over te leggen. De rechtbank heeft het besluit van 15 juni 2010 vernietigd wegens strijd met artikel 2:1, tweede lid, van de Awb.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat ook indien het om een eenmanszaak gaat, het noodzakelijk is om in de bezwaarprocedure een uittreksel of enig ander bewijs over te leggen, zodat het college kan beoordelen of het inderdaad om een eenmanszaak gaat en of degene die bezwaar maakt ook degene is die de eenmanszaak drijft.
2.3.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een bezwaarschrift ondertekend. Wanneer degene die het bezwaarschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander bezwaar maakt, zal van de bevoegdheid tot het maken van bezwaar moeten blijken. Het bestuursorgaan kan ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan het bezwaar ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.3.2. Niet in geschil is dat Jaya Creation een door [wederpartij] gedreven eenmanszaak is. Een eenmanszaak heeft geen rechtspersoonlijkheid. Daarom heeft [wederpartij] niet bezwaar gemaakt namens het bedrijf. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was [wederpartij] zelfstandig bevoegd om - handelend onder de naam Jaya Creation - bezwaar te maken tegen de besluiten van 12 en 14 mei 2010 en behoefde hij geen machtiging als bedoeld in artikel 2:1 van de Awb over te leggen. Aangezien het bezwaarschrift is ondertekend door [wederpartij], heeft hij voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb. Niet is gebleken dat hij niet heeft voldaan aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Het door het college in hoger beroep aangevoerde had kunnen worden ondervangen indien reeds bij de beoordeling van de aanvraag was geïnformeerd naar de bevoegdheid van [wederpartij] deze onder de naam Jaya Creation in te dienen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
611.