201105073/1/H1.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Naarden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2011 in zaak nr. 09/5252 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Naarden.
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een reclame-uiting "Dakspecialist Naarden" aan de gevel van het pand gelegen op het perceel Rijksweg 75 te Naarden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerken met reclame-uitingen (los van de gevel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college de door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Roesink, advocaat te Naarden, en het college, vertegenwoordigd door W.M. Blommesteijn, K. Visser en R. van der Kroon, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ten aanzien van de geweigerde bouwvergunning
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen voor de aan de gevel van zijn pand bevestigde reclame-uiting "Dakspecialist Naarden B.V.". Hiertoe voert hij aan dat het college het welstandsadvies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen, nu in het advies er ten onrechte vanuit is gegaan dat het perceel deel uitmaakt van het veenweidegebied en voorts de blauwe kleur van de reclame-uiting ten onrechte niet passend in het landschap is geacht. Daarnaast is in het advies niet meegewogen dat het bouwwerk geen visuele hinder oplevert voor anderen, aldus [appellant].
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.1.2. Volgens de Welstandsnota Naarden 2004 voldoen reclame-uitingen aan de gevel op bedrijfsterreinen in ieder geval aan redelijke eisen van welstand, indien wordt voldaan aan de volgende sneltoetscriteria:
1. Reclame-uitingen op bedrijfspanden harmoniëren met de architectuur van het pand;
2. Reclame-uitingen aan de randen grenzend aan het veenweidegebied en/of beschermd gezicht belemmeren het uitzicht niet;
Architectonische uitwerking
3. reclame-uitingen aan de randen grenzend aan het veenweidegebied en/of beschermd gezicht zijn terughoudend en zorgvuldig vormgegeven;
4. de reclame-uiting is niet in strijd met de gebiedsgerichte en objectgerichte criteria.
2.1.3. Het aangevraagde bouwwerk bestaat uit een aan de gevel van een pand op het perceel bevestigde aluminium buisconstructie met daarin gehangen de reclame-uiting "Dakspecialist Naarden b.v.". De Welstandscommissie (hierna: de commissie) heeft het bouwwerk getoetst aan de sneltoetscriteria voor reclame-uitingen aan de gevel op bedrijfsterreinen en in strijd geacht met de sneltoetscriteria 1,3 en 4. De commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reclame-uiting architectonisch niet in samenhang is met het pand, maar een standaard buisconstructie op palen behelst, die vlak voor de gevel van het pand is geplaatst en daaraan is vastgeschroefd. Voorts heeft de commissie in aanmerking genomen dat de reclame-uiting volgens de gebiedsindelingskaart in de Welstandsnota aan de rand ligt van gebied 14 (veenweidegebied). In geval van bouwen in gebied 14 gelden als toetsingscriteria onder meer de ligging in het landschap en een passend, terughoudend kleurgebruik. De commissie heeft de reclame-uiting aan de gevel, gelet op de blauwe kleur ervan, niet passend geacht in het landschap. Tevens heeft de commissie zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een groot reclamebord vrijwel tegen de gevel aan op een van karakter zeer informele bedrijfslocatie niet voldoet aan minimaal te stellen eisen en dat geen aanleiding bestaat van de toepasselijke sneltoetscriteria af te wijken.
2.1.4. De rechtbank heeft in het niet met een advies van een deskundige onderbouwde betoog van [appellant] terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige tekortkomingen vertoont, dat het college het niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat niet op juiste wijze aan de sneltoetscriteria voor reclame-uitingen aan de gevel op bedrijfsterreinen is getoetst of dat het welstandsadvies ondeugdelijk gemotiveerd is. Dat het pand, waaraan het bouwwerk is bevestigd, naar gesteld geen architectonische waarde heeft, biedt geen grond voor het oordeel dat de commissie zich niettemin in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een standaard buisconstructie daarmee niet harmonieert. Voorts doet de gestelde omstandigheid dat het bouwwerk geen visuele hinder oplevert voor anderen evenals de omstandigheid dat zich in de directe omgeving van het perceel reclame-uitingen met opvallender kleuren bevinden, er niet aan af dat de commissie het bouwwerk in strijd met de sneltoetscriteria heeft mogen achten. Niet in geschil is dat het perceel volgens de gebiedsindelingskaart in de Welstandsnota deel uitmaakt van gebied 14 (veenweidegebied). Dat het veenweidegebied volgens [appellant] feitelijk meer richting de Vecht ligt, maakt niet dat in het kader van de toetsing aan welstandseisen niet van de gebiedsindelingskaart in de Welstandsnota mocht worden uitgegaan. De verwijzing door [appellant] naar het bestemmingsplan "Rijksweg 69 Naarden" heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel, reeds omdat dit bestemmingsplan niet geldt voor het onderhavige perceel. Voorts is niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat de reclame-uiting op een bedrijfsterrein is gesitueerd. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
Ten aanzien van de opgelegde last onder dwangsom
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht bestaat op legalisatie van de op het perceel, los van de gevel, geplaatste reclame-uitingen "Burger King" en "Ruiter dakkapel". Hiertoe voert hij aan dat deze bouwwerken niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, aangezien op het perceel geen bedrijfswoning in de zin van het bestemmingsplan aanwezig is. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat de bouwwerken wel in strijd zijn met het bestemmingsplan, voert [appellant] aan dat het college in dit geval daarvan in redelijkheid ontheffing had dienen te verlenen, mede gelet op een door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verleende ontheffing.
2.2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.2. Ingevolge artikel 14, onderdeel C, tweede lid, sub a, van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" zal de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of in het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m2 bedragen.
2.2.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat artikel 14, onderdeel C, tweede lid, sub a, van de planvoorschriften niet van toepassing is. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan bestemd voor bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder dienstwoningen. [appellant] betwist niet dat de reclame-uitingen "Burger King" en "Ruiter dakkapel" bouwwerken zijn, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van meer dan 2 m2, die zijn geplaatst vóór de naar de weg gekeerde gevel van de op het perceel staande woning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] die woning niet als bedrijfswoning in de zin van de begripsomschrijving in het bestemmingsplan gebruikt, niet maakt dat deze niet als zodanig moet worden aangemerkt.
Vaststaat dat het college niet bereid is ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat het college daartoe niet bereid is in beginsel volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij heeft voorts, in het licht van het feit dat de uitoefening van de bevoegdheid van het college al dan niet ontheffing te verlenen een terughoudende toets vergt, de motivering van het college om geen ontheffing te verlenen toereikend kunnen achten. Dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant] ontheffing van een provinciale verordening heeft verleend voor een reclamebord dat is vervangen door de reclame-uiting "Burger King", maakt dit niet anders. De rechtbank heeft die ontheffing terecht niet aangemerkt als een ontheffing van het bestemmingsplan. Dat het perceel, naar gesteld, buiten de bebouwde kom ligt, biedt geen grond voor een ander oordeel.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval met zich brengt dat het college in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien. Hiertoe stelt hij dat in de omgeving van zijn perceel andere reclame-uitingen los van de gevel staan, waarvoor geen bouwvergunning is verleend.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval in de weg staat aan handhavend optreden. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven dat hij een inventarisatie van alle reclame-uitingen in de omgeving van de Rijksweg heeft gemaakt en handhavend optreedt tegen alle reclame-uitingen in de omgeving die niet kunnen worden vergund. In hetgeen [appellant] aanvoert, is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank niet van de juistheid van deze mededeling van het college heeft mogen uitgaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in hoger beroep correspondentie heeft overgelegd met betrekking tot diverse aangevangen handhavingsprocedures tegen reclame-uitingen aan de Rijksweg.
[appellant] heeft, gelet op het vorenstaande, niet aannemelijk gemaakt dat zich aan zijn geval gelijke gevallen voordoen, die ongelijk worden behandeld. Reeds hierom bestaat geen aanleiding het ter zitting gedane verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn tot het moment waarop de laatste negatieve uitspraak inzake door zijn buren te voeren procedures onherroepelijk is geworden, in te willigen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee gediende belangen, dat het college om die reden daarvan af had moeten zien. Hiertoe voert hij aan dat hij voor zijn dagelijks levensonderhoud grotendeels afhankelijk is van de inkomsten uit de reclame-uitingen op zijn perceel.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in de omstandigheid dat [appellant] voor zijn inkomen grotendeels afhankelijk is van de in geding zijnde reclame-uitingen, geen aanleiding heeft behoeven te zien om niet handhavend op te treden, aangezien [appellant] had kunnen weten dat het op het perceel plaatsen van reclameborden op deze wijze en met deze omvang vergunningplichtig is. Door de borden toch zonder vergunning te plaatsen en zijn inkomen daarvan gedeeltelijk afhankelijk te maken, heeft [appellant] het risico genomen dat deze borden op enig moment zouden moeten worden verwijderd. Dit risico en de gevolgen die dit mogelijk voor de hoogte van zijn inkomen heeft, dienen voor zijn rekening te blijven.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, door in het besluit op bezwaar een omschrijving van de bouwwerken te geven waarop de opgelegde last betrekking heeft, die last afdoende heeft gespecificeerd.
2.5.1. Het college heeft, door in het besluit op bezwaar te overwegen dat het besluit van 9 maart 2009 tot het opleggen van een last onder dwangsom betrekking heeft op het hebben van bouwwerken met reclame-uitingen "Ruiter dakkapel" en "Burger King", de opgelegde last voldoende verduidelijkt. Het toevoegen van foto's van de desbetreffende reclame-uitingen, zoals de bezwaarschriftencommissie had geadviseerd, was daartoe niet noodzakelijk. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011