ECLI:NL:RVS:2011:BU7880

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103169/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring woningtoewijzing op basis van sociale en medische omstandigheden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 18 augustus 2009 een aanvraag van [appellante] voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen. Het college stelde dat er geen noodsituatie was die een urgentieverklaring rechtvaardigde. Dit besluit werd door het college op 19 januari 2010 bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van [appellante]. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 28 januari 2011 het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing eveneens ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat.

De Raad van State heeft de zaak op 1 november 2011 behandeld. De kern van het geschil draait om de vraag of de sociale en medische omstandigheden van [appellante] zodanig ernstig zijn dat zij recht heeft op een urgentieverklaring. Het college hanteert de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007, die bepaalt dat een urgentieverklaring kan worden verleend indien er sprake is van levensbedreigende of levensontwrichtende situaties. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat haar woonsituatie zodanig ernstig was dat deze een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie veroorzaakte.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het college had terecht geoordeeld dat de kinderen van [appellante] geen hoofdverblijf bij haar hadden en dat er geen bewijs was dat een zelfstandige woning de situatie zou verbeteren. De door [appellante] overgelegde medische verklaringen waren te algemeen en gaven niet aan dat haar psychische klachten direct voortkwamen uit haar woonsituatie. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen afzien van het verlenen van de urgentieverklaring en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201103169/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2011 in zaak nr. 10/923 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college een aanvraag van [appellante] om verlening van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2011, verzonden op 31 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.M. Lattman-van der Heijde, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor de gemeente Amsterdam (hierna: de Huisvestingsverordening) kan het college een urgentieverklaring verlenen aan degenen wier medische of sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang geboden is, te bepalen door het college.
Ingevolge artikel 4.1 is het college bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 2.4.1 van de Huisvestingsverordening hanteert het college beleidsregels die zijn neergelegd in Uitvoeringsinstructie 5.
Volgens paragraaf 4.2 zijn voor een urgentieverklaring om medische of sociale redenen de volgende algemene voorwaarden van toepassing:
a. Er is op grond van sociale en/of medische omstandigheden sprake van een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting op zeer korte termijn.
b. De aanvrager dient zelf zijn levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal.
[…]
Onder medische of sociale redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die naar het oordeel van het college door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor een of meer leden van het huishouden dreigt, dan wel dat leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast zijn, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkenen deel van uitmaken, optreedt en zij zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
Van levensbedreiging of levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing.
Tot levensbedreigende of levensontwrichtende situaties worden gerekend:
1. ernstige (chronische) medische redenen;
2. dakloos met kinderen door echtscheiding of beëindiging van de samenwoning;
3. inwonend gezin met schoolgaande kinderen;
4. te hoge woonlasten;
5. geweld of bedreiging.
Volgens paragraaf 4.2.1 gelden bij ernstige medische redenen als bijzondere voorwaarden, in aanvulling op paragraaf 4.2, onder b tot en met e:
- […]
- Bij psychische problemen is de aanvrager of een van de gezinsleden langer dan zes maanden onder behandeling van een GGZ-instelling of vrijgevestigde psychiater.
- Het medische probleem is chronisch.
(Psychische) problemen als gevolg van de slechte inwoonsituatie, echtscheiding of te klein wonen worden buiten beschouwing gelaten.
2.2. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat zich ten aanzien van [appellante] geen noodsituatie voordoet die maakt dat haar een urgentieverklaring moet worden verleend. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de kinderen van [appellante] geen hoofdverblijf bij haar hebben en dat niet is gebleken dat het hoofdverblijf zal wijzigen indien [appellante] een zelfstandige woning krijgt.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar aanvraag om een urgentieverklaring niet mocht afwijzen. Zij voert aan dat zij haar woning moet delen met anderen, die moeite hebben met de aanwezigheid van haar kinderen, waardoor die minder contact met haar kunnen hebben dan gewenst. Verder voert zij aan dat zij door de woonsituatie onder grote psychosociale druk staat. Voorts is het in het belang van de kinderen dat zij eigen huisvesting heeft, aldus [appellante].
2.3.1. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd vanwege sociale en medische omstandigheden. Indien die omstandigheden naar het oordeel van het college van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang is geboden, kan het college ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening een urgentieverklaring verlenen. Bij de beoordeling van de ernst van de sociale en medische omstandigheden hanteert het college de in Uitvoeringsinstructie 5 neergelegde beleidsregels, welke de Afdeling niet onredelijk acht. Volgens paragraaf 4.2 van Uitvoeringsinstructie 5 doen zich ernstige medische of sociale omstandigheden in de zin van artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening voor, indien is aangetoond dat die omstandigheden een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie tot gevolg hebben die slechts kan worden opgelost met andere zelfstandige huisvesting op zeer korte termijn.
2.3.2. In de omstandigheid dat andere bewoners van de woning van [appellante] te kennen hebben gegeven moeite te hebben met het verblijf van haar kinderen in die woning, waardoor de kinderen niet graag in die woning verblijven, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen levensbedreigende of levensontwrichtende situatie voordoet. Dat, zoals [appellante] onder verwijzing naar brieven van Bureau Jeugdzorg aanvoert, het welzijn van de kinderen wordt bevorderd indien zij een eigen woning heeft en vaker contact met haar kinderen kan hebben, is onvoldoende voor een ander oordeel.
In een door [appellante] overgelegde brief van psycholoog Bahadurzada en psychiater Sendijarevic van 9 februari 2011 is slechts in algemene bewoordingen gesteld dat [appellante] onder zware psychische druk staat ten gevolge van de extreme stresssituatie waarin zij zich bevindt, zonder dat daarbij is vermeld dat deze stresssituatie is veroorzaakt door haar woonsituatie. In door [appellante] overgelegde brieven van psychiater Akbarkhanzadeh van 10 juni en 21 oktober 2011 is weliswaar vermeld dat het ontbreken van zelfstandige woonruimte op de achtergrond meespeelt bij de psychische klachten, doch daarin is verder slechts het vermoeden onderscheidenlijk het ernstige vermoeden geuit dat zelfstandige woonruimte een positief effect zal hebben op het verloop van de klachten. Deze in hoger beroep overgelegde brieven brengen derhalve niet met zich dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij als gevolg van haar woonsituatie zodanig ernstige psychische klachten heeft dat zich een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie voordoet die slechts door het verkrijgen van andere woonruimte kan worden beëindigd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale en medische omstandigheden van [appellante] niet van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang is geboden, zodat geen plaats was voor verlening van een urgentieverklaring op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk zijn dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule van artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
582-640.