201103994/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2011 in zaak nr. 10/3393 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft het college de ten behoeve van [appellante] afgegeven urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 gelden vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften, vóór de inwerkingtreding van de verordening verleend krachtens de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2008 (lees: 2007), als vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften, als bedoeld in deze verordening.
Ingevolge het derde lid wordt, indien een bezwaarschrift wordt of is ingediend met betrekking tot een beslissing, bedoeld in het tweede lid, op het bezwaar eveneens beslist met toepassing van de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen.
Ingevolge artikel 2.4.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, die op 1 januari 2010 is ingetrokken, vermeldt het college het zoekprofiel op of bij de urgentieverklaring.
Ingevolge artikel 2.4.3, tweede lid, stelt het voor huishoudens in het bezit van een urgentieverklaring een zoekprofiel vast.
Ingevolge artikel 2.4.4, aanhef en onder f, wordt de urgentieverklaring ingetrokken, indien het huishouden een, in het kader van de voorrangsverlening passende, aanbieding voor woonruimte ten onrechte niet heeft geaccepteerd, zulks ter beoordeling van het college.
2.2. Het college heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat [appellante] zich niet aan de bemiddelingsvoorwaarden heeft gehouden. Zij heeft gereageerd op woningen die niet in haar zoekprofiel passen en tweemaal een woning geweigerd die daar wel in past, aldus het college.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij de inhoud van het bemiddelingscontract niet kende, geen uitleg over dat contract heeft gekregen en daarom op woningen heeft gereageerd die niet binnen haar zoekprofiel passen. Verder heeft zij geen woningen geweigerd die binnen haar zoekprofiel passen. Zij heeft de woningen aan de Bernard Shawsingel 92 en Soesterberghof 30 te Amsterdam niet geweigerd. Er is alleen geen huurovereenkomst tot stand gekomen. Ter toelichting verwijst zij naar het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 13 januari 2010 in zaak nr. 1105360 KK EXPL 09-1205. Verder waren de woningen die haar waren aangeboden niet passend, gelet op haar psychische gezondheid. Zij heeft nog steeds geen woning en slaapt op straat of zwerft. Zij heeft behoefte aan een nieuwe urgentieverklaring op medische gronden, aldus [appellante].
2.3.1. De ten behoeve van [appellante] afgegeven urgentieverklaring geldt voor een woning met een oppervlakte van 50 m2. Zij heeft op 15 januari 2009 de zogenoemde Bemiddelingsvoorwaarden voor urgent woningzoekenden ondertekend, waar onder meer in staat dat zij in aanmerking komt voor een woning met die oppervlakte op de tweede etage of hoger. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht overwogen dat het college [appellante] met het zoekprofiel dat op haar van toepassing was bekend mocht achten.
Voor zover [appellante] klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de woningen die haar zijn aangeboden, niet passend waren, wordt overwogen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat die woningen binnen het zoekprofiel dat op haar van toepassing was, passen en het college van dat zoekprofiel mocht uitgaan.
De rechtbank heeft evenzeer met juistheid overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] aanbod van woonruimte die binnen haar zoekprofiel past heeft afgeslagen. Het college heeft gesteld dat de haar aangeboden woonruimte aan de Vianenstraat 76 te Amsterdam passend was en [appellante] dat aanbod niet heeft aanvaard. Dit heeft [appellante] niet gemotiveerd bestreden.
Aan het bij de rechtbank bestreden besluit heeft het college niet ten grondslag gelegd dat [appellante] het aanbod van de woning aan de Soesterberghof 30 heeft afgeslagen, zodat het betoog van [appellante], voor zover dat daarop ziet, reeds om die reden niet kan slagen. De rechtbank heeft overwogen dat het college de weigering van de woning aan de Bernard Shawsingel 92 ten onrechte aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd, maar daaraan geen gevolgen verbonden, omdat het de weigering van de woning aan de Vianenstraat 76 en het reageren op woningen die niet in het zoekprofiel passen volgens haar voldoende mocht achten om de urgentieverklaring in te trekken. Dat heeft [appellante] in hoger beroep niet bestreden.
De rechtbank heeft ten slotte met juistheid niet aan de orde geacht of [appellante] al dan niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op medische gronden. Ter beoordeling stond de intrekking van de ten behoeve van haar afgegeven verklaring.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011