201109618/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2011 in zaak nr. 11/2274 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de staatssecretaris opnieuw geweigerd [appellant] een verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) te verlenen.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. [appellant] is op 28 november 2008 strafrechtelijk veroordeeld ter zake van overschrijden van de maximumsnelheid met 70 tot 75 km/h en op 17 november 2008 voor overschrijden daarvan met 35 tot 40 km/h. Verder is met [appellant] op 12 april 2007 een transactie overeengekomen wegens overschrijden van de maximumsnelheid.
2.2. Aan het besluit van 31 maart 2011 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat hij een vog voor het verkrijgen van een chauffeurspas aan een collega die een misdrijf heeft gepleegd heeft verleend er niet toe leidt dat ook aan [appellant] alsnog een vog moet worden verleend. De strafbare feiten zijn in de zaak van de collega anders afgedaan en daarnaast staan op de naam van [appellant] meerdere veroordelingen, aldus de staatssecretaris. Volgens hem is het geval van [appellant] niet gelijk aan dat van diens collega of daarmee gelijk te stellen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheden in het geval van zijn collega eerder tot weigering van de afgifte van een vog zouden moeten leiden dan die in zijn geval. Volgens hem heeft de staatssecretaris het verschil tussen zijn zaak en die van zijn collega onevenredig ongelijk behandeld. Het is niet begrijpelijk dat een snelheidsovertreding een hoger risico voor de samenleving wordt geacht te zijn dan mishandeling, ter zake waarvan de collega is veroordeeld. Volgens hem zijn de gevolgen van een mishandeling erger en is de rechtsorde er meer door geschokt dan door een snelheidsovertreding. Verder vindt een snelheidsovertreding uit nonchalance plaats en een mishandeling uit emotie, aldus [appellant]. De rechtbank is er volgens hem verder ten onrechte aan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de collega een uitgebreide terugvalpreventietraining heeft gevolgd geen rechtvaardiging kan zijn voor de weigering ook hem een vog te verlenen. Een dergelijke training was in zijn geval niet nodig, omdat hem anders wel een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer zou zijn opgelegd. Het recidiverisico is bij hem kleiner dan dat bij zijn collega, gelet op hetgeen hij als gevolg van die overtredingen en het weigeren van een vog heeft ondervonden. Verder heeft de rechtbank miskend dat de snelheidsovertredingen buiten werktijd zijn gepleegd, nu zij de omstandigheid dat de mishandeling in de privésfeer is gepleegd wel in haar afweging heeft betrokken, aldus [appellant].
2.3.1. [appellant] is eerder een vog voor het verkrijgen van een chauffeurspas geweigerd in verband met de hiervoor onder 2.1 vermelde feiten. Dat besluit is in rechte onaantastbaar na de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2010 in de zaken nrs.
201010114/1/H3 en 201010114/2/H3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris na de verlening van een vog aan de collega van [appellant] niet gehouden was om van die weigering terug te komen. Daarbij is niet van belang of de mishandeling ter zake waarvan de collega van [appellant] is veroordeeld erger of minder erg is dan de snelheidsovertredingen ter zake waarvan [appellant] is veroordeeld. Een zodanige beoordeling valt niet te maken, omdat daarvoor geen maatstaven bestaan en zij is geen onderdeel van het gevoerde beleid. Niet gesteld is dat de staatssecretaris de beleidsregels niet consequent heeft toegepast. Verder is de omstandigheid dat de collega van [appellant] een vog is verleend niet zo bijzonder, dat de staatssecretaris in verband daarmee aan [appellant] alsnog een vog moest verlenen, hoewel het beleid daarin niet voorziet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011