201009330/1/R3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wernhout, gemeente Zundert,
2. [appellant sub 2], wonend te Zundert,
3. [appellant sub 3], wonend te Zundert,
4. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], beiden wonend te Zundert,
5. [appellant sub 5] en anderen, allen wonend te Zundert,
6. [appellant sub 6 A] en [appellante sub 6 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 6]), beiden wonend te Zundert,
de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "ARDO" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2010, en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Ardo B.V. (hierna: Ardo) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Ardo heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], allen bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 6], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.A. Nicia en M.O.W. Simons, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ardo, vertegenwoordigd door R.M. Teunissen en R.H. ten Cate en bijgestaan door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, advocaat te Breda, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het plan voorziet voornamelijk in uitbreidingsmogelijkheden voor Ardo, een producent en verpakker van vriesverse waren, op het perceel Industrieweg 9-11 te Zundert. Onderdeel daarvan zijn een nieuw vrieshuis met een goothoogte van 30 meter, een bouwhoogte van 35 meter en een oppervlakte van 6.500 m2, de verplaatsing van een waterzuiveringsinstallatie en de ruimtereservering voor een nieuwe kantoorlocatie.
2.2. De raad stelt dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B], en [appellant sub 6], niet-ontvankelijk zijn, omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt vanwege de ruime afstand van hun woningen tot het plangebied.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake de vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de woningen van [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B] op ongeveer 255 m of meer liggen van de perceelsgrens van Ardo. Verder zullen zij niet of nauwelijks zicht hebben op het vrieshuis. De ruimtelijke uitstraling van het plan op hun woonomgeving is, mede gelet op die afstand, te gering om belanghebbendheid te kunnen aannemen. Verder is niet te verwachten dat zij gevolgen zullen ondervinden van de verkeersbewegingen van en naar Ardo, aangezien de verkeersroute niet langs hun woningen loopt. Ook voorts hebben [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B] tegen het bestreden besluit ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen ontvankelijk beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellant sub 5] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B], is dan ook niet-ontvankelijk. Voor zover hierna wordt gesproken over [appellant sub 5] en anderen, betreft dit de indieners van het beroep zonder [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B].
2.2.3. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] wordt geoordeeld dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Gelet op de omvang van het te realiseren vrieshuis kunnen zij zicht hebben op het gebouw. Niet uit te sluiten is dat de ruimtelijke uitstraling van het vrieshuis invloed zal hebben op hun woonomgeving. Vervolgens is niet uit te sluiten dat zij gevolgen zullen ondervinden van het verkeer, aangezien hun woningen aan een van de hoofdwegen van Zundert staan en het verkeer van en naar Ardo langs hun woningen kan komen. Gelet op deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] als belanghebbenden moeten worden aangemerkt en dat hun beroepen ontvankelijk zijn.
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] betogen dat zij ten onrechte niet zijn betrokken bij de voorprocedure van het plan.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Awb vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan, waarop zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Uit de stukken is af te leiden dat voor de vaststelling van het plan de juiste procedure is doorlopen. Een verplichting om eventuele belanghebbenden op de hoogte te stellen van de voorbereiding van een bestemmingsplan bestaat niet, zodat er geen plicht gold [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] voor de door Ardo georganiseerde informatieavonden uit te nodigen. Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] vrezen dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast door toename van zwaar verkeer en toename van geluids-, geur- en wateroverlast alsmede veiligheidsrisico's. [appellant sub 6] voert aan dat uit de opgestelde rapporten niet blijkt dat de activiteiten van de andere bedrijven en de overlast daarvan in de directe omgeving bij de beoordeling zijn betrokken.
2.4.1. Uit de stukken komt naar voren dat de aspecten geluid, geur en externe veiligheid zijn onderzocht.
De resultaten van het geluidsonderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek in het kader van de Vergunningaanvraag Wet milieubeheer voor Ardo B.V. te Zundert" (hierna: akoestisch rapport). Op het bedrijventerrein Industrieweg is een drietal grote bedrijven, waaronder Ardo, en een aantal kleine bedrijven gevestigd. Volgens de resultaten van het akoestisch rapport voldoet Ardo aan de geluidsgrenswaarden. Verder wordt overwogen dat met het plan wordt beoogd de bedrijfsactiviteiten van Ardo te concentreren in het plangebied. Door vergroting van het vrieshuis zal geen gebruik meer worden gemaakt van diverse opslaglocaties elders, waardoor een vermindering van het aantal transportbewegingen van deze locatie naar de andere locaties zal optreden. Weliswaar brengt de vergroting van het vrieshuis meer opslagcapaciteit met zich, maar aannemelijk is dat die vergroting enkel verband houdt met het opheffen van de andere opslaglocaties en niet met een toename van de productiecapaciteit. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een toename van verkeer. Aangezien het plan alleen voorziet in de ontwikkeling van Ardo en niet van de andere bedrijven in de omgeving, bestond er geen aanleiding die andere bedrijven te betrekken in het akoestisch onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat de geluidsbelasting van Ardo en van de overige bedrijven in de omgeving tezamen onaanvaardbaar zal zijn.
Ten aanzien van het aspect geur zijn de onderzoeksresultaten neergelegd in het "Geuronderzoek Ardo te Zundert: uitbreiding met een nieuwe afwalwaterzuivering" (hierna: geurrapport). Uit dit geurrapport komt naar voren dat niet te verwachten is dat de geuroverlast zal toenemen, aangezien de waterzuiveringsinstallatie verder van de woningen komt te liggen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de overige bedrijven in de directe omgeving bij dit onderzoek te betrekken.
Wat betreft de externe veiligheid zijn de onderzoeksresultaten neergelegd in de "Kwantitatieve risicoanalyse Ammoniakkoelinstallatie Ardo B.V.". Hierin wordt geconcludeerd dat aan de wettelijke criteria wordt voldaan. Verder wordt in de adviezen van de brandweer en de regionale milieudienst bevestigd dat er ten aanzien van de externe veiligheid geen belemmeringen zijn.
In de plantoelichting is een waterparagraaf opgenomen. Hieruit is af te leiden dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van een goede waterhuishouding niet op bezwaren stuit. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] en [appellant sub 5] en anderen voeren aan dat de omvang van de bebouwing zal leiden tot aantasting van het landschap, aantasting van het aanzicht van het dorp en beekdal en vermindering van het uitzicht. [appellant sub 6] voert aan dat de bebouwing te dicht bij zijn woning komt.
2.5.1. Ten aanzien van de omvang van het vrieshuis wordt allereerst overwogen dat door het bureau Urban Jazz B.V. in het rapport "Landschappelijk inpassing en inrichting buitenruimte - Natuurgebied en bedrijfsterrein Ardo - Zundert" van 15 december 2009 (hierna: het natuurrapport) is weergegeven hoe het plangebied passend kan worden ingericht om de ontwikkeling mogelijk te maken. Een zone van 50 m grenzend aan de beek wordt als natuur ingericht. Thans is dit gebied in gebruik als weiland en akkerland en staat daar de waterzuiveringsinstallatie van Ardo. Deze zal worden verplaatst, waarmee de bedrijfsbebouwing wordt geconcentreerd. Voorts wordt daardoor de afstand vanaf de beek tot de bedrijfsbebouwing vergroot. Dit gebied zal door middel van wandelpaden worden ingericht als recreatieve verbinding tussen de Wildertsedijk en de aanwezige veldwegen ten zuidoosten van de Wernhoutseweg. Gelet op deze nieuwe indeling en de daarmee gepaard gaande natuurontwikkeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vrieshuis landschappelijk kan worden ingepast.
Verder wordt overwogen dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] reeds zicht hebben op een industrieterrein met bestaande bedrijfsbebouwing. Het voorheen geldende bestemmingsplan "Bebouwde Kom Zundert" maakte op even grote afstand bedrijfsbebouwing mogelijk. Weliswaar was in dat plan de bouwhoogte lager dan in het voorliggende plan, maar aan een geldend bestemmingsplan kunnen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De woning van [appellant sub 6] staat op ongeveer 150 m van het dichtstbijzijnde punt waar bedrijfsbebouwing mogelijk wordt gemaakt. De raad heeft in redelijkheid aan de afstand tussen de betrokken woningen en de bedrijfsbebouwing geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen, nu uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in verband met de milieuaspecten voldoende afstand ten opzichte van de omwonenden in acht is genomen. Mede gelet op de afstand tussen de woningen en het te realiseren vrieshuis heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang en de hoogte van het vrieshuis niet onaanvaardbaar zijn. Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] voeren aan dat het plan niet voorziet in een deugdelijke ontsluiting. De tijdelijke ontsluiting via de Wildertsedijk is volgens hen onveilig, terwijl onzeker is of de permanente ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied zal worden gerealiseerd.
2.6.1. Volgens de plantoelichting zal het plangebied in eerste instantie worden ontsloten via de bestaande wegen, namelijk de Wildertsedijk en de bestaande zandweg vanaf de oude waterzuivering naar de Wildertsedijk. Ter zitting is naar voren gekomen dat de bestaande zandweg binnen de bestemming "Groen" ligt en zal worden verhard. Blijkens artikel 4, lid 4.1. aanhef en onder e, van de planregels zijn de als "Groen" aangewezen gronden onder andere bestemd voor wegen en paden, zodat het plan dat mogelijk maakt. Vervolgens zal in de toekomst een nieuwe ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied worden gerealiseerd naar de Wernhoutseweg, die aangesloten zal worden op de door de gemeente aan te leggen rondweg. Deze ontsluiting wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Beekzicht". Dat de tijdelijke ontsluitingswegen worden afgezet tegen de toekomstige ontsluitingswegen uit het plan "Beekzicht" betekent niet dat de tijdelijke ontsluitingswegen niet op zichzelf beoordeeld mogen worden of ondeugdelijk zijn. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in afdoende en deugdelijke ontsluitingswegen voorziet. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 6] voert aan dat de ontsluiting van zijn achtertuin onvoldoende is gewaarborgd.
2.7.1. De ontsluitingswegen naar de achtertuinen liggen niet in het plangebied en maken dus geen deel uit van voorliggend plan. Het plan voorziet hier niet in een wijziging. Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 6] voert aan dat de raad bij het onderzoek naar alternatieve locaties alleen is afgegaan op onderzoeken van derden. Onduidelijk is in hoeverre de raad zelf nog onderzoek heeft gedaan.
2.8.1. De raad dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan ingevolge artikel 3:2 van de Awb de relevante feiten vast te stellen en de nodige kennis te vergaren over de af te wegen belangen. Daartoe hoeft hij echter niet zelf het benodigde onderzoek te doen, maar kan hij gebruik maken van onderzoek door derden. Volgens de plantoelichting is onderzoek gedaan naar alternatieve locaties door NV Rewin West-Brabant in opdracht van Ardo. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet bij zijn afweging had mogen betrekken en in plaats daarvan zelf onderzoek had moeten doen. Het betoog faalt.
2.9. [appellant sub 6] betoogt dat de raad in de zienswijzennota onvoldoende gemotiveerd op zijn bezwaren tegen de locatiekeuze is ingegaan. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] voeren aan dat het onderzoek van NV Rewin West-Brabant onzorgvuldig is geweest. [appellant sub 6] voert aan dat de raad ten onrechte voor de huidige locatie heeft gekozen, aangezien het plangebied te dicht bij zijn woning ligt, de infrastructuur niet berekend is op een toename aan verkeersbewegingen en het bedrijf niet past aan de rand van de bebouwde kom en van een beekdal. De door de raad overeenkomstig gemeentelijk beleid gehanteerde criteria voor de locatiekeuze zijn met name economisch van aard, zodat geen sprake is van een deugdelijke afweging. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] heeft de raad ten onrechte gewicht toegekend aan sponsoring door Ardo. Verder wordt volgens [appellant sub 6] met het plan de uitbreiding van het industrieterrein mogelijk gemaakt, aangezien ook andere bedrijven zich ter plaatse kunnen vestigen, terwijl die locatie volgens stadsplanologen niet geschikt is. Volgens [appellant sub 6] is op andere industrieterreinen nog voldoende ruimte.
2.9.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 6] over de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld, wordt overwogen dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.
In het onderzoek van NV Rewin West-Brabant is naar verschillende locaties gekeken, waaronder bedrijventerreinen in omliggende plaatsen. Deze locaties vielen echter af om uiteenlopende redenen. De drie voor Ardo doorslaggevende aspecten, te weten de mogelijkheid tot wateronttrekking, waterlozing en het bouwen met een grote hoogte, hebben ertoe geleid dat geen alternatieve locatie is gevonden. Er zijn in hetgeen in dit verband is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit onderzoek onzorgvuldig is geweest, zodat de raad dit onderzoek in redelijkheid bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Dat ten tijde hier van belang op de bedrijventerreinen Ambachten en Waterman voldoende ruimte was, heeft [appellant sub 6] niet aannemelijk gemaakt.
Omdat geen andere locatie beschikbaar was, heeft de raad onderzocht of uitbreiding op de huidige locatie aanvaardbaar is. Uit de plantoelichting komt naar voren dat de raad een afweging van de bedrijfsuitbreiding binnen het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid heeft gemaakt. Daarbij heeft de raad de activiteit, herkomst, oriëntatie van het bedrijf, de werkgelegenheid die het oplevert, de bedrijfsdynamiek, het beoogde ruimtegebruik en of sprake is van een duurzame locatie, van belang geacht. De raad heeft in redelijkheid dit beleid als uitgangspunt kunnen hanteren, nu hierin ook de ruimtelijke aspecten aan de orde komen. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] dat ten onrechte aan de sponsoring gewicht is toegekend, wordt overwogen dat daarmee bedoeld wordt dat Ardo bijdraagt aan de economische netwerkstructuur van Zundert. Niet is aannemelijk gemaakt dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht heeft toegekend.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 6] over de afstand tot zijn woning en de infrastructuur wordt overwogen dat gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen over het woon- en leefklimaat en de verkeersontsluiting de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen locatie aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
2.10. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] en [appellant sub 5] en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met het provinciale beleid voor het landelijke gebied, omdat geen deugdelijke locatieafweging is gemaakt. Verder is met de ruimtereservering ten behoeve van kantoren niet voldaan aan het provinciale uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik.
2.10.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciale beleid is gebonden. Wel dient de raad hiermee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
In de plantoelichting is in paragraaf 4.2 expliciet ingegaan op het provinciale beleid. Hieruit volgt dat de raad het provinciale beleid in zijn afweging heeft betrokken.
2.11. [appellant sub 5] en anderen maken bezwaar tegen de naar verwachting hoge kosten van het plan, waaronder voorbereidingskosten, planschadekosten en kosten voor bovenplanse infrastructuur. De ter inzage gelegde anterieure exploitatieovereenkomst biedt volgens hen onvoldoende inzicht in de financiële aspecten.
2.11.1. Uit de plantoelichting blijkt dat het kostenverhaal is verzekerd door middel van een anterieure grondexploitatieovereenkomst. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de uitvoering van de bestemming "Natuur" voor rekening van Ardo komt, waarbij een deel gefinancierd zal worden uit een aangevraagde subsidie van het Brabants Landschap. Voorts is overeengekomen dat eventuele planschadevergoedingen zullen worden uitgekeerd door Ardo. Uit een uitgevoerde planschaderisicoanalyse komt naar voren dat de kans van slagen van een verzoek om vergoeding van eventuele planschade beperkt is. Verder zal Ardo een financiële bijdrage leveren aan de, hoewel niet gelegen in het plangebied, mede ten behoeve van Ardo nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
2.12. Voor zover [appellant sub 5] en anderen in het beroepschrift verwijzen naar de inhoud van de zienswijze wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 5] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
Conclusie en proceskosten
2.13. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 6] zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 5] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 5], [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] en [appellant sub 6 A] en [appellante sub 6 B] geheel en [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011