ECLI:NL:RVS:2011:BU7915

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009890/1/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen zandwinning zonder vergunning in Beilen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 december 2011 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van een appellant tegen de zandwinning door een firma op de zandwinlocatie De Musels 2a te Beilen, gemeente Midden-Drenthe. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe had op 19 maart 2010 afwijzend beslist op het verzoek van de appellant om handhavend op te treden tegen de zandwinning zonder vergunning. De appellant, die in de nabijheid van de zandwinlocatie een veehouderijbedrijf heeft, stelde dat hij hinder ondervond van de werkzaamheden en dat het college niet in redelijkheid had kunnen afzien van handhaving.

De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de ontgrondingenvergunning van de firma op 1 januari 2009 was geëxpireerd. Echter, het college had bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit besloten geen handhavingsmaatregelen te treffen, omdat er op dat moment concreet zicht op legalisatie bestond. Dit was het gevolg van een aanvraag van de firma voor verlenging van de vergunning, die op dat moment in behandeling was.

De Raad van State concludeerde dat het college op basis van de informatie die beschikbaar was ten tijde van het primaire besluit, redelijkerwijs kon afzien van handhaving. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het algemeen belang bij handhaving en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan afzien van handhaving.

Uitspraak

201009890/1/H4.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Beilen, gemeente Midden-Drenthe,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2010 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het zonder vergunning winnen van zand door de [firma] op de zandwinlocatie De Musels 2a te Beilen, gemeente Midden-Drenthe.
Bij besluit van 3 september 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2011, waar
[appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door J. Venema en M.S. Beerten, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en bijgestaan door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Assen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de [firma], de rechtsvoorganger van [partij], op 23 februari 2010 is gestart met zandwinwerkzaamheden op de zandwinlocatie De Musels 2a en dat daarvoor een vergunning ingevolge artikel 3 van de Ontgrondingenwet was vereist. De bij besluit van 15 december 1998 aan [firma] verleende ontgrondingenvergunning voor zandwinwerkzaamheden op de zandwinlocatie was op 1 januari 2009 geëxpireerd. Artikel 3 van de Ontgrondingenwet is dan ook overtreden, zodat het college bevoegd was om ter zake bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.3. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit besloten geen bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen omdat reeds een ontwerp-besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de ontgrondingenvergunning voor de werkzaamheden was vastgesteld en het op korte termijn dienovereenkomstig een besluit zou nemen.
2.4. [appellant], die in de nabijheid van de zandwinlocatie een veehouderijbedrijf heeft en ter zitting heeft gesteld hinder te ondervinden van de ganzen die afkomen op de door de zandwinning ontstane zandwinplassen, voert aan dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen. Hij betwist dat ten tijde van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond. Volgens [appellant] heeft het college, mede gezien de inhoud van de door hem naar voren gebrachte zienswijzen, zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de zandwinwerkzaamheden een vergunning kon worden verleend. [appellant] wijst erop dat de Afdeling inmiddels het besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de ontgrondingenvergunning heeft vernietigd.
2.4.1. Ten tijde van het primaire besluit van 19 maart 2010 was het college voornemens positief te beslissen op een aanvraag van [partij] van 22 september 2008 om verlenging van de geldigheidsduur van de ontgrondingenvergunning voor de zandwinwerkzaamheden. Derhalve bestond op dat moment concreet zicht op legalisatie, zodat het college van handhavend optreden mocht afzien. Bij het bestreden besluit van 3 september 2010 was er geen aanleiding voor een ander oordeel, nu de werkzaamheden bij besluit van 27 mei 2010 inmiddels waren gelegaliseerd, doordat bij dat besluit de geldigheidsduur van de op 15 december 1998 verleende vergunning was verlengd tot 1 januari 2019. Dat de Afdeling dit verlengingsbesluit nadien bij uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr.
201006728/1heeft vernietigd, maakt niet dat het college bij het bestreden besluit de weigering van 19 maart 2010 om handhavend op te treden, ten onrechte in stand heeft gelaten.
De beroepsgronden slagen niet.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
163-379.