Uitspraak
201006728/1heeft vernietigd, maakt niet dat het college bij het bestreden besluit de weigering van 19 maart 2010 om handhavend op te treden, ten onrechte in stand heeft gelaten.
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State op 14 december 2011 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van een appellant tegen de zandwinning door een firma op de zandwinlocatie De Musels 2a te Beilen, gemeente Midden-Drenthe. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe had op 19 maart 2010 afwijzend beslist op het verzoek van de appellant om handhavend op te treden tegen de zandwinning zonder vergunning. De appellant, die in de nabijheid van de zandwinlocatie een veehouderijbedrijf heeft, stelde dat hij hinder ondervond van de werkzaamheden en dat het college niet in redelijkheid had kunnen afzien van handhaving.
De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de ontgrondingenvergunning van de firma op 1 januari 2009 was geëxpireerd. Echter, het college had bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit besloten geen handhavingsmaatregelen te treffen, omdat er op dat moment concreet zicht op legalisatie bestond. Dit was het gevolg van een aanvraag van de firma voor verlenging van de vergunning, die op dat moment in behandeling was.
De Raad van State concludeerde dat het college op basis van de informatie die beschikbaar was ten tijde van het primaire besluit, redelijkerwijs kon afzien van handhaving. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het algemeen belang bij handhaving en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan afzien van handhaving.