ECLI:NL:RVS:2011:BU7921

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109558/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementencomplex en stallingsgarage in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van de appellant tegen een projectbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het projectbesluit, genomen op 25 oktober 2010, verleende een bouwvergunning voor de oprichting van 105 woningen en een stallingsgarage op de locaties Tinaarlostraat en Wapserveenstraat in Den Haag. De rechtbank oordeelde dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing was voorzien, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak bevestigd.

De appellant betoogde dat het project niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de parkeerdruk in de omgeving onaanvaardbaar zou toenemen. De Afdeling oordeelde echter dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het project in afwijking van het bestemmingsplan kon worden gerealiseerd. De ruimtelijke onderbouwing werd als voldoende beschouwd, en de Afdeling concludeerde dat de parkeerbehoefte van het project adequaat was onderbouwd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Welstandscommissie het project op de juiste wijze had beoordeeld.

De Afdeling bevestigde dat het college in redelijkheid het projectbesluit had kunnen nemen en dat de bouwvergunning terecht was verleend. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201109558/1/H1.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2011 in zaak nr. 10/8603 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het college een projectbesluit genomen en aan Staedion Ontwikkeling een bouwvergunning verleend voor het oprichten van 105 woningen en een stallingsgarage ter plaatse van Tinaarlostraat 5 t/m 219 en Wapserveenstraat 248 t/m 462 te Den Haag.
Bij uitspraak van 20 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Staedion Ontwikkeling, vertegenwoordigd door G.J.M. Mulkens en mr. S.E. Lagendijk, als partij gehoord. Aan de zijde van [appellant] is ir. P.J.C. Drijver en aan de zijde van het college zijn drs. A.J. Everts en drs. S.J. Harting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het projectbesluit voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 49 appartementen en een daaronder ondergronds gelegen stallingsgarage met 48 parkeerplaatsen, 16 maisonettes (beneden- en bovenwoningen) aan de Wapserveenstraat, en voorts 40 eengezinswoningen aan de Wapserveenstraat en de Tinaarlostraat met daartussen een autovrije straat. Niet in geschil is dat, naast de parkeerplaatsen in de stallingsgarage, 19 parkeerplaatsen op eigen terrein en, na herinrichting, 81 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd.
Het project is in strijd met het bestemmingsplan "Winkelcentrum Leyweg", omdat het aan de oostelijke zijde van de Wapserveenstraat vijf in plaats van onderscheidenlijk drie en vier bouwlagen omvat. Voorts zijn de op de koppen van de blokken geprojecteerde eengezinswoningen in strijd met het bestemmingsplan, omdat deze niet binnen de bouwstroken liggen. Daarnaast zijn enkele bergingen op het binnenterrein groter dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
Teneinde voor het project bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) het projectbesluit genomen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien, omdat daarin onvoldoende argumenten worden aangedragen om af te wijken van het bestemmingsplan en de stedenbouwkundige uitgangspunten die als opmaat dienen voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst hij naar het door hem overgelegde rapport van SCALA Architecten van 17 februari 2011.
2.2.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de ruimtelijke onderbouwing een gedetailleerde planologische en stedenbouwkundige toelichting op het project is gegeven, waarbij voldoende is gemotiveerd waarom het college in afwijking van het bestemmingsplan en het in 2002 opgestelde stedenbouwkundig kader medewerking wil verlenen aan verwezenlijking van het project. Dat volgens het rapport van SCALA Architecten op basis van het vigerende bestemmingsplan en volgens dat stedenbouwkundige kader een drie- en vierlaagse bebouwing vergund had kunnen worden, doet niet af aan de bevoegdheid van het college om naar aanleiding van een concrete bouwvergunningsaanvraag van die uitgangspunten af te wijken door het nemen van een projectbesluit. Dat besluit is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging en kan, gelet op de het college toekomende beleidsvrijheid, door de rechter slechts terughoudend worden getoetst.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat als gevolg van het opvangen van een gedeelte van de parkeerbehoefte van de toekomstige bewoners en bezoekers in de openbare ruimte, de parkeerdruk onaanvaardbaar zal toenemen. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst [appellant] naar het door hem overgelegde rapport "Parkeren in Morgenstond Midden" van Vares Verkeers-Advisering.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 november 2006 in zaak nr.
200606965/1, dient bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Niet in geschil is dat ter plaatse 214 woningen worden gesloopt en het nieuwbouwproject een parkeerbehoefte oplevert van 148 parkeerplaatsen. Zoals hiervoor is overwogen, zijn 48 parkeerplaatsen voorzien in de stallingsgarage, 19 op eigen terrein en 81 in de openbare ruimte. Volgens het college zijn hiervoor aan een zijde van de Wapserveenstraat 31 en aan beide zijden van de Tinaarlostraat 51 parkeerplaatsen beschikbaar, hetgeen [appellant] niet heeft betwist. Gelet op het vorenstaande is voldoende in de parkeerbehoefte van het project voorzien.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat, als gevolg van het feit dat een gedeelte van de parkeerbehoefte wordt opgevangen in de openbare ruimte, in de omgeving van het project een onaanvaardbare parkeerdruk zal ontstaan. Het college heeft de parkeercapaciteit en de parkeerbehoefte binnen parkeercluster 2 (Morgenstond-Midden) onderzocht en geconcludeerd dat binnen dit cluster sprake is van een sluitende parkeerbalans. In het door [appellant] overgelegde rapport van Vares Verkeers-Advisering is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college hierbij ten aanzien van de parkeerbehoefte van de bewoners van bestaande woningen ten onrechte van de norm van 0,55 voor feitelijk autobezit is uitgegaan. Ter zitting heeft het college toegelicht dat auto's van bezoekers, bedrijfsauto's en leaseauto's zullen worden meegenomen bij de beoordeling van de feitelijke parkeersituatie binnen parkeercluster 2, nadat het gebied is ontwikkeld en de bewoners hun intrek in de te bouwen woningen hebben genomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college reeds bij de uitkomst van de parkeerbalans auto's van bezoekers, bedrijfsauto's en leaseauto's had dienen te betrekken.
Evenmin is in het rapport grond te vinden voor het oordeel dat het college de parkeerbehoefte van de bestaande woningen aan de Leyweg bij de parkeerbalans had dienen te betrekken, nu deze woningen zich niet binnen parkeercluster 2 bevinden. Dit daargelaten dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerbehoefte, ook indien de ten behoeve van deze woningen in de openbare ruimte benodigde drie parkeerplaatsen wel zouden worden meegenomen in de parkeerbalans, de parkeercapaciteit in het parkeercluster niet zou overschrijden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is voorts geen grond te vinden voor het oordeel dat het college de Bentelostraat in redelijkheid niet bij het bepalen van de parkeercapaciteit in de openbare ruimte heeft mogen betrekken.
Ook bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij het beoordelen van de parkeerbalans niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een loopafstand van de woningen tot de parkeergelegenheid van maximaal 300 tot 350 meter om het beslag van parkeerplaatsen op de openbare ruimte te beperken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht door het college toereikend gemotiveerd geacht, dat de parkeerdruk in Morgenstond-Midden niet in relevante mate zal toenemen als gevolg van het project. Steun voor dit oordeel wordt ook gevonden in het feit dat, zoals hiervoor vermeld, het project in de plaats komt van in totaal 214 bestaande woningen, als gevolg waarvan het aantal woningen ter plaatse met 109 afneemt.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank heeft miskend dat de Welstandscommissie het project ten onrechte aan de algemene welstandscriteria heeft getoetst in plaats van aan de specifieke criteria van het door de gemeenteraad vastgestelde Ontwikkelingskader voor Welstand Morgenstond-Midden. Hij verwijst ter staving van dit standpunt naar het eerder genoemde rapport van SCALA Architecten.
2.4.1. Niet in geschil is dat de Welstandscommissie, na aanvankelijk negatief te hebben geadviseerd, voor het project tot een positief welstandsadvies is gekomen. De rechtbank heeft in het door [appellant] overgelegde rapport terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op het positieve advies van de Welstandscommissie heeft mogen baseren. Zij heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de voorzitter van de Welstandscommissie in een reactie op het rapport van SCALA Architecten te kennen heeft gegeven, dat de verwijzing in het advies van de Welstandscommissie naar het onderdeel "Karaktergebied wederopbouw" van de welstandsnota een kennelijke verschrijving betreft, nu belangrijke onderdelen van de motivering van het welstandsadvies betrekking hebben op de specifieke toetsingscriteria uit het "Ontwikkelingskader Morgenstond-Midden". [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verwijzing geen kennelijke verschrijving behelst. Dat de brief van de voorzitter van de Welstandscommissie van 5 april 2011 van latere datum is dan het verweerschrift van 4 april 2011, waar het bij is gevoegd, biedt geen grond voor het oordeel dat aan de juistheid van de verduidelijking door de voorzitter van de Welstandscommissie moet worden getwijfeld, te minder nu het verweerschrift met bijlagen blijkens de verzenddatum op 8 april 2011 per fax aan de rechtbank is verzonden.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht heeft geoordeeld dat het project voldoet aan de in de Welstandsnota neergelegde toetsingscriteria en daarmee aan redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
2.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het projectbesluit in redelijkheid heeft kunnen nemen en voor het project terecht een bouwvergunning heeft verleend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
392.