201105282/1/H2.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/3151 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 23 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 31 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen Op Zoom, en [echtgenoot] van [appellante], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst.
Ingevolge het tweede lid wordt bij regeling van Onze Minister bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling Awir), doet indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming de belanghebbende daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, wordt indien er een voorschot kinderopvangtoeslag is verleend, als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt: een wijziging van het geregistreerde kindercentrum of geregistreerde gastouderbureau.
2.2. De Belastingdienst heeft aan de herziening van het verstrekte voorschot ten grondslag gelegd dat [gastouderbureau A] te Breda met ingang van 1 januari 2009 uit het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wko, is verwijderd en dat [appellante] daarom vanaf 1 januari 2009 geen recht meer heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2009.
Zij voert daartoe aan dat zij tijdig aan de Belastingdienst heeft doorgegeven dat zij in 2009 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau B]. Dat de Belastingdienst deze wijziging niet heeft ontvangen, doet niet af aan het feit dat gebruik is gemaakt van dit geregistreerde gastouderbureau, aldus [appellante].
2.3.1. Uit artikel 17, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste en vijfde lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir, volgt dat [appellante] gehouden was om een wijziging van gastouderbureau te melden aan de Belastingdienst.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Belastingdienst heeft gemeld dat zij vanaf januari 2009 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau B] in plaats van [gastouderbureau A], nu zij van deze melding of de verzending hiervan geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd. De enkele stelling van [appellante], dat zij die melding heeft gedaan en haar echtgenoot daarover vervolgens telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingdienst, is daarvoor onvoldoende.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat de wijziging van gastouderbureau niet is gemeld en de Belastingdienst er niet van op de hoogte kon zijn dat [appellante] per januari 2009 gebruik heeft gemaakt van [gastouderbureau B] in plaats van [gastouderbureau A], heeft de Belastingdienst hiermee geen rekening kunnen houden. De gevolgen van het niet doorgeven van de wijziging komen voor rekening van [appellante].
De rechtbank heeft in dit verband terecht en op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat [appellante] in haar beroepschrift heeft vermeld dat zij in 2009 gebruik heeft gemaakt van het geregistreerde [gastouderbureau B] niet kan worden aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Awir gelezen in samenhang met artikel 5, eerste en vijfde lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011