201012168/1/R2.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Lienden, gemeente Buren,
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Lienden, [locatie]" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A. Blankert, en de raad, vertegenwoordigd door C. Schutte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting [hoveniersbedrijf] verschenen, vertegenwoordigd door W. Schouten.
2.1. Het plan heeft betrekking op het ter plaatse gevestigde [hoveniersbedrijf] en voorziet in het leggen van de bestemming "Bedrijf-Hoveniersbedrijf". Ook wordt met het plan beoogd een nieuw bijbehorend bedrijfsgebouw mogelijk te maken. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen.
2.2. [appellant] stelt dat ten onrechte geen vooroverleg is gevoerd met de diensten van de provincie Gelderland die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening (hierna: de provincie). Hij betoogt dat de raad zonder onderbouwing heeft gesteld dat vooroverleg met de provincie niet nodig was.
2.2.1. De raad betoogt dat in het bestemmingsplan is vermeld dat de provincie niet bij het vooroverleg is betrokken omdat het gaat om een reguliere lokale ontwikkeling, waarbij slechts een lokaal belang aanwezig is. De raad stelt zich op het standpunt dat deze handelswijze in overeenstemming is met de door de provincie geuite wensen over het voeren van vooroverleg.
2.2.2. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro, voor zover thans van belang, pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het college van gedeputeerde staten bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Bij brieven van 5 juni 2008 en 22 oktober 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland de colleges van burgemeester en wethouders van de Gelderse gemeenten geïnformeerd over de werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), respectievelijk de betrokkenheid van de provincie bij gemeentelijke procedures onder de Wro. Daaruit blijkt dat het provinciebestuur bij plannen van lokaal belang geen rol voor de provincie weggelegd ziet en overleg met de provincie niet vereist acht. Gelet op de aard van het plan heeft het gemeentebestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hier een dergelijk geval betreft.
Nu van de zijde van het provinciebestuur te kennen is gegeven dat in gevallen als deze, waarin geen provinciaal belang aan de orde is, geen overleg is vereist, heeft het gemeentebestuur kunnen afzien van het vooroverleg als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.1.1 van het Bro. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 6 april 2011 in zaak nr.
201001239/1/R2.
2.3. [appellant] stelt dat het plan niet voldoet aan de Dorpsvisie Lienden 2009 (hierna: de dorpsvisie). [appellant] betoogt dat de vestiging van een hoveniersbedrijf niet in overeenstemming is met deze dorpsvisie.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de dorpsvisie. Daartoe heeft de raad erop gewezen dat het verbeteren van de ruimtelijke uitstraling van Lienden het belangrijkste doel van de dorpsvisie is en dat het plan aan dit doel beantwoordt nu dit voorziene bedrijfsgebouw oude bedrijfsbebouwing vervangt en maakt dat de machines van het hoveniersbedrijf niet meer buiten hoeven te worden gestald.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad er terecht op heeft gewezen dat de dorpsvisie zich met name richt op de verbetering van de ruimtelijke uitstraling en kwaliteit van Lienden. Het standpunt van de raad dat het plan om genoemde redenen beantwoordt aan dit doel is niet bestreden en acht de Afdeling niet onredelijk. Gelet hierop heeft de raad niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het plan niet in strijd is met de dorpsvisie.
2.4. [appellant] stelt dat ten onrechte geen schaduwstudie is gemaakt, nu de bebouwing van het hoveniersbedrijf de zoninval in zijn tuin ernstig zou kunnen beperken. [appellant] voert aan dat de maximale toegestane hoogte van de loods van het hoveniersbedrijf, die ruim acht meter bedraagt, niet noodzakelijk is voor het stallen van de door het hoveniersbedrijf gebruikte machines en dat die hoogte niet passend is in de omgeving.
2.4.1. De raad heeft het standpunt ingenomen dat de loods gezien de voorziene situering slechts in beperkte mate schaduwhinder door [appellant] zal veroorzaken en dat daarom een schaduwstudie niet nodig is. Voorts acht de raad de loods passend in de omgeving en de toegelaten hoogte redelijk gezien de beoogde functie. De raad heeft daarom aan de bezwaren van [appellant] minder gewicht toegekend dan aan de met de loods gediende belangen.
2.4.2. Ingevolge artikel 3.2.3 van de planregels in samenhang met de verbeelding bedraagt de maximaal toegestane goothoogte van de loods 4,3 meter en de maximaal toegestane nokhoogte 8,2 meter.
Door [hoveniersbedrijf] is naar voren gebracht dat deze goothoogte noodzakelijk is om machines in de loods te kunnen stallen en om vrachtwagens doelmatig te kunnen laden en lossen. De nokhoogte van 8,2 meter is, aldus [hoveniersbedrijf], nodig om een verdieping in de loods te kunnen maken voor opslag. Deze stellingen komen de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de in het plan toegelaten goot- en nokhoogte geen redelijk doel dienen.
Wat betreft de schaduwhinder neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Door [hoveniersbedrijf] is onweersproken gesteld dat het stuk grond waar [appellant] vreest deze hinder te zullen ondervinden, weliswaar bij deze laatste in gebruik is, maar, althans voor een deel, eigendom is van [hoveniersbedrijf]. Voorts is van belang dat, zoals de raad heeft gesteld, dit stuk grond ten westen van de voorziene loods ligt, zodat de schaduwwerking als gevolg van deze loods zich alleen in een deel van de ochtend zal voordoen. Daarbij komt dat het voorgaande bestemmingsplan langs een deel van het stuk grond bebouwing toeliet met een nokhoogte van 6 meter, waardoor daar al schaduwwerking kon optreden. Onder deze omstandigheden kon naar het oordeel van de Afdeling worden afgezien van een nader onderzoek naar de schaduwwerking van de loods.
Voor het betoog van [appellant] dat een loods met een goot- en nokhoogte als voorzien niet passend is in de omgeving ziet de Afdeling onvoldoende grond, nu uit de overgelegde stukken, onder meer ter zitting, is gebleken dat in de directe omgeving van het plangebied meer bebouwing met dergelijke hoogtes te vinden is.
Gelet op het bovenstaande behoefde de raad naar het oordeel van de Afdeling aan de met de bedrijfsloods gepaard gaande bezwaren voor [appellant] niet zo veel gewicht toe te kennen dat hij die niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan de daarmee gediende belangen.
2.5. Voorts stelt [appellant] zich op het standpunt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende zorgvuldig beoordeeld is. [appellant] voert aan dat in het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst tussen het hoveniersbedrijf en de gemeente Buren wordt genoemd, terwijl het raadsvoorstel stelt dat er geen anterieure overeenkomst zou zijn gesloten.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat het antwoord op de vraag of al dan niet een anterieure overeenkomst is gesloten, niet bepalend is voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. In de toelichting op het plan is op de economische uitvoerbaarheid ingegaan. Gezien het daar gestelde bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding om aan de economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.
2.6. Verder stelt [appellant] dat in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen het hoveniersbedrijf ter plaatse niet passend is vanwege de omliggende woningen.
Hij wijst erop dat een afstand van minstens 30 meter aangehouden moet worden tussen het hoveniersbedrijf en de dichtstbijzijnde woningen volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009 (hierna: de VNG-brochure). Van deze brochure kan slechts gemotiveerd worden afgeweken. Bovendien heeft de raad slechts met het aspect geluidhinder rekening gehouden en niet met de aspecten geur- en stofhinder.
2.6.1. De raad heeft naar voren gebracht dat ook onder de oude bestemming het gebruik van bestrijdingsmiddelen al mogelijk was.
De raad stelt dat door de herziening van het bestemmingsplan het gebruik op het perceel niet zal veranderen, nu het perceel in gebruik blijft als hoveniersbedrijf. De raad betoogt dat de VNG-brochure met name is bedoeld voor nieuwe situaties, waar hier geen sprake van is. De raad voert verder aan dat een akoestisch onderzoek is gedaan om te bepalen of [appellant] geluidhinder zal ondervinden van het hoveniersbedrijf. Volgens dat onderzoek blijft de geluidsbelasting van het perceel van [appellant] binnen de daarvoor geldende wettelijke normen.
2.6.2. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. In haar uitspraak van 25 juni 2003, no.
200203362/1, heeft de Afdeling reeds overwogen dat deze afstanden zijn bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. Het laten voortbestaan van een bestaande situatie kan echter onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht. De VNG-brochure kan in zoverre bij bestaande conflictsituaties een indicatie geven van de mate van hinder.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat sedert 1990 ter plaatse een hoveniersbedrijf is gevestigd. Naar het oordeel van de Afdeling beoogt het plan geen wezenlijke verandering van deze bedrijvigheid. Gelet hierop kan de raad worden gevolgd in zijn standpunt dat hier sprake is van een bestaande situatie die zich niet leent voor onverkorte toepassing van de VNG-brochure en het aanhouden van de daarin aangegeven afstanden.
Aangaande het gebruik van bestrijdingsmiddelen heeft [hoveniersbedrijf] naar voren gebracht dat dit gezien de aard van het bedrijf, waarbij de werkzaamheden veelal elders plaatsvinden, zeer beperkt is en een gebruik van bestrijdingsmiddelen in een gewone siertuin niet te boven gaat. De Afdeling acht deze stelling niet onaannemelijk en neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat zich in het verleden problemen in dit opzicht hebben voorgedaan.
Voor het antwoord op de vraag of de bestemming "Bedrijf-Hoveniersbedrijf" in verband met hinder voor [appellant] aanvaardbaar is, is ook het door de raad genoemde akoestische onderzoek van belang. In het overgelegde rapport van dit door Peutz uitgevoerde onderzoek, gedateerd 21 juli 2010, wordt als conclusie vermeld dat de akoestische situatie van het bedrijf na realisering van de nieuwe hal acceptabel is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Gesteld noch gebleken is dat deze conclusie onjuist is.
Gelet op het bovenstaande behoefde geen overwegende betekenis te worden toegekend aan de omstandigheid dat de afstand tussen het hoveniersbedrijf en de woning van [appellant] minder dan 30 meter bedraagt.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011