ECLI:NL:RVS:2011:BU8874

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105295/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening bouwvergunning en ontheffing voor aanbouw in Zoetermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 8 april 2011 het beroep van de appellanten ongegrond verklaarde. De appellanten, beiden wonend te Zoetermeer, waren in beroep gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat op 25 januari 2011 een ontheffing en reguliere bouwvergunning had verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de zijgevel van een woning op een perceel in Zoetermeer. De voorzieningenrechter had in zijn uitspraak geoordeeld dat het college terecht de vergunning had verleend, maar de appellanten waren het daar niet mee eens en stelden hoger beroep in bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 november 2011. Tijdens de zitting waren de appellanten en vertegenwoordigers van het college aanwezig. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met de planvoorschriften, omdat de maximale hoogte van de aanbouw werd overschreden. Echter, het college had op basis van artikel 27 van de planvoorschriften ontheffing verleend, wat volgens de Raad rechtmatig was. De appellanten betoogden dat de voorzieningenrechter niet had onderkend dat de vergunning zou leiden tot schade aan hun woning, maar de Raad oordeelde dat het advies dat zij hadden overgelegd niet aannemelijk maakte dat er daadwerkelijk schade zou ontstaan.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Raad wees erop dat, mocht er schade optreden door de realisatie van het bouwplan, de appellanten een verzoek om planschadevergoeding konden indienen. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 21 december 2011.

Uitspraak

201105295/1/H1.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zoetermeer,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2011 in zaken nrs. 11/1752 en 11/2654 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de zijgevel van de woning op het perceel [locatie] te Zoetermeer.
Bij uitspraak van 8 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant sub 1b], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.O. Berghuis en mr. J. van de Bergh, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts verscheen daar vergunninghouder.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Palenstein" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden niet gestapeld, WIf".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de als "Woondoeleinden niet gestapeld, Wlf" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, mag bebouwing op deze gronden ten behoeve van voornoemde bestemming uitsluitend bestaan uit niet gestapelde woningen en de daarbij behorende aanbouwen en/of bijgebouwen.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder f1, betreft de maximale hoogte van bebouwing op deze gronden in de van de straat of weg afgekeerde bestemmingsgrens 7,80 m en in de naar de straat of weg gekeerde bestemmingsgrens maximaal 8,40 m.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder f3, voor zover hier van belang, mag de onder f1 aangegeven maximale hoogte tussen de naar de straat of weg gekeerde bestemmingsgrens en de van de straat of weg afgekeerde bestemmingsgrens, gerekend vanuit de genoemde grenzen, worden verhoogd met de kortst gemeten afstand tot die grenzen, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 m.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder f4, voor zover hier van belang, mag bij toepassing van het onder f3 gestelde geen doorbreking plaatsvinden van de aldus verkregen hoogtelijnen.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor het overschrijden van de maten betreffende de goothoogte, hoogte en oppervlakte en inhoud van bouwwerken, mits de overschrijding niet meer zal bedragen dan 10%.
2.2. Eerst in hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, gelet op het bepaalde in artikel 1, onder c en q, van de planvoorschriften, gehouden was de bouwvergunning te weigeren omdat de aanbouw niet op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw is voorzien. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de voorzieningenrechter kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.3. Het bouwplan is in strijd met artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, omdat het de maximale hoogte overschrijdt doordat de hoogtelijnen worden doorbroken. Om verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 27, aanhef en onder c, ontheffing verleend. Gelet op het bepaalde in dit artikel was het college, anders dan [appellant] betoogt, bevoegd om voor het overschrijden van de hoogte, ontheffing te verlenen.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen omdat realisering van het bouwplan zal leiden tot schade aan haar woning. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij een advies van 18 april 2011 (hierna: het advies) over de consequenties van de realisatie van het bouwplan voor haar woning overgelegd.
2.4.1. Met het advies heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van realisering van het bouwplan schade aan haar woning ontstaat, nu dit advies alleen twee aandachtspunten geeft ten aanzien waarvan in bijlage A bij de bouwvergunning voorwaarden zijn opgenomen en de strekking van het advies niet is dat de bouwvergunning met bijbehorende voorwaarden in strijd is met het Bouwbesluit. Reeds daarom geeft het advies geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ontheffing voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven dat het gebruikelijk is dat na vergunningverlening aan vergunninghouder de gelegenheid wordt geboden om de constructieve gegevens en berekeningen aan te leveren conform de indieningsvereisten, waarna het college controleert of het bouwplan overeenkomstig de opgenomen vergunningvoorwaarden wordt uitgevoerd.
Ter zitting heeft het college bevestigd dat de bevindingen van die controles worden opgetekend in een rapportage en toegezegd dat deze rapportage op verzoek van [appellant] aan haar ter beschikking kan worden gesteld.
Voorts heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat [appellant], mocht er schade optreden ten gevolge van de realisering van het bouwplan, een verzoek om planschadevergoeding kan indienen. Of [appellant] daarvoor in aanmerking komt, dient in dat geval in dat kader te worden beoordeeld.
Het betoog faalt.
2.5. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat door vergunninghouder en het college fraude, valsheid in geschrifte en oplichting is gepleegd bij de aankoop van de grond waarop het bouwplan is voorzien en bij de wijziging van de bestemming van die grond, wordt overwogen dat in dit geding slechts het besluit van 25 januari 2011, in stand gelaten bij besluit van 8 april 2011, tot verlening van ontheffing en bouwvergunning ter beoordeling staat. Al hetgeen [appellant] buiten dit kader heeft aangevoerd moet in dit geding buiten beschouwing blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
374-713.