201104092/1/H1.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aanhangcars B.V., gevestigd te Kampen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 februari 2011 in zaak nr. 10/927 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kampen.
Bij besluit van 27 januari 2010 heeft het college Aanhangcars op straffe van een dwangsom gelast het hekwerk en reclamebord op het perceel Carlsonstraat 19 te Kampen (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het het door Aanhangcars daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en Aanhangcars op straffe van een dwangsom gelast het hekwerk en reclamebord te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel het hekwerk terug te brengen naar vergunningvrije afmetingen.
Bij uitspraak van 22 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Aanhangcars daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Aanhangcars bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Aanhangcars heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2011, waar Aanhangcars, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het hekwerk en het reclamebord, zonder dat daarvoor bouwvergunning was verleend en derhalve in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals deze ten tijde van belang luidde, zijn geplaatst, zodat het college daartegen handhavend kon optreden.
2.2. Aanhangcars betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college terecht geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen, in verband waarmee het van handhavend optreden moest afzien, heeft miskend dat het toezeggingen heeft gedaan, waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat de desbetreffende bouwwerken op het perceel mochten blijven staan, totdat de nieuwbouw zou zijn gerealiseerd. Dat zij van de bij besluit van 27 maart 2009 voor deze nieuwbouw verleende bouwvergunning nog geen gebruik heeft gemaakt, is te wijten aan de houding van het college in de onderhandelingen over de naastgelegen zichtlocatie en betekent daarom niet dat de toezeggingen niet meer aan handhaving in de weg stonden, aldus Aanhangcars.
2.2.1. Niet in geschil is dat de aan Aanhangcars gedane toezeggingen zien op het tijdelijk toestaan van het hekwerk. Aanhangcars heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij - anders dan het college stelt - inhouden dat het hekwerk mag blijven staan, zolang de nieuwbouw niet is gerealiseerd. Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het college aan Aanhangcars voor de nieuwbouw bouwvergunning verleend. Dat Aanhangcars om haar moverende redenen van deze vergunning geen gebruik maakt, betekent niet dat de toezeggingen onder die omstandigheden nog aan handhaving in de weg stonden. Voorzover Aanhangcars betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verzoek om handhaving niet van een belanghebbende afkomstig is en niemand van de overtreding last heeft, betreft dit, wat daar verder van zij, evenmin bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het college van handhavend optreden moest afzien. Het betoog faalt.
2.3. Aanhangcars betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn onredelijk kort is, nu zij binnen die termijn geen passende locatie elders kan vinden en het college daar mede debet aan is.
2.3.1. Bij brief van 15 mei 2009 heeft het college aan Aanhangcars medegedeeld dat het na 1 januari 2010 tegen het hekwerk en het reclamebord zal optreden. De bij het besluit van 27 januari 2010 gestelde begunstigingstermijn is bij het besluit van 11 mei 2010 verlengd tot 14 juni 2010. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat Aanhangcars niet binnen deze termijn aan de last kon voldoen. Dat, als gesteld, in overleg met het college nog geen passende locatie elders is gevonden, heeft zij daarvoor terecht niet voldoende geacht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011