ECLI:NL:RVS:2011:BU8905

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102562/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • C.J.M. Schuyt
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten inzake de uitzending van Dutchbat en de weigering van de minister van Defensie

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 13 januari 2011 geoordeeld over de verzoeken van [appellant] om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de uitzending van Dutchbat. De minister van Defensie had in eerdere besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007 de verzoeken van [appellant] om openbaarmaking gedeeltelijk ingewilligd, maar ook een aantal documenten geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 november 2007 gegrond, maar verklaarde de overige beroepen ongegrond. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister niet voldoende gemotiveerd heeft beslist op de bezwaren van [appellant] tegen de weigering om nadere bevelen in aanvulling op het operatiebevel openbaar te maken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het besluit van de minister van 2 november 2007 te vernietigen in zoverre. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor het deel dat betrekking heeft op de motivering van de weigering van de minister. De minister is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad van State.

De uitspraak bevestigt het belang van transparantie in bestuursprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren, vooral wanneer het gaat om verzoeken om openbaarmaking van documenten die van belang zijn voor de publieke verantwoording. De Raad van State heeft ook de proceskosten en het griffierecht ten laste van de minister van Defensie gesteld.

Uitspraak

201102562/1/H3.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Goes,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 januari 2011 in de zaken nrs. 07/1289 en 08/201 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007 heeft de minister de verzoeken van [appellant] om openbaarmaking van documenten gedeeltelijk ingewilligd.
Bij onderscheiden besluiten 2 november 2007 en 14 januari 2008 heeft de minister de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren deels gegrond verklaard, alsnog een aantal documenten openbaar gemaakt en de besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007 met verbetering van de motivering en grondslag voor het overige gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 2 november 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover dat ziet op de weigering tot openbaarmaking van het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95), de beroepen voor het overige ongegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2011.
De minister heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft de toestemming, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.M. Groenhart, werkzaam bij de Algemene Christelijke Organisatie van Militairen te Leusden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.
Ingevolge het tweede lid blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en internationale organisaties;
(…);
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt, ingeval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2.2. [appellant] heeft een aantal verzoeken gedaan om openbaarmaking van documenten inzake de uitzending van Dutchbat. Bij besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007 heeft de minister de gevraagde documenten ten dele, al dan niet geanonimiseerd en onder weglakking van de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen, verstrekt en ten dele heeft hij openbaarmaking daarvan geweigerd. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en e, en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Bij besluiten van 2 november 2007 en 14 januari 2008 heeft de minister alsnog een aantal documenten verstrekt en de bestreden besluiten voor het overige gehandhaafd. Daarbij heeft de minister zijn weigering informatie openbaar te maken tevens gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en heeft hij zich ten aanzien van VN-documenten primair op het standpunt gesteld dat de Wob daarop niet van toepassing is.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat zij de beroepen aldus verstaat dat zij betrekking hebben op de documenten, vermeld in de besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de minister terecht heeft geweigerd gegevens vermeld in de documenten nrs. 2, 13, 16, 21 en 42 van Bijlage A bij het besluit van 6 augustus 2007 openbaar te maken op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister bij gegevens vermeld in de documenten nrs. 14 en 39 van Bijlage A bij het besluit van 6 augustus 2007 het belang van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken militairen en het belang dat geen onevenredige benadeling plaatsvindt, zwaarder mogen laten wegen dan het belang bij openbaarheid van die gegevens. De minister heeft volgens de rechtbank openbaarmaking van die gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob in redelijkheid kunnen weigeren.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beroepen alleen betrekking hebben op de documenten, vermeld in de besluiten van 31 juli 2006, 15 januari en 6 augustus 2007. Daarmee heeft de rechtbank miskend dat het informatieverzoek behalve op het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) ook betrekking had op andere operatiebevelen en uitwerkingen hiervan en dat de minister hier in bezwaar niet of onvoldoende op heeft gereageerd. De rechtbank heeft volgens [appellant] de vernietiging van het bij haar bestreden besluit van 2 november 2007 dan ook ten onrechte beperkt tot één operatiebevel. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de minister zich bij het nemen van het besluit van 6 augustus 2007 ten onrechte heeft beperkt tot het BLS debriefingsarchief en niet de overige archieven heeft geraadpleegd, aldus [appellant].
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] onder meer heeft verzocht om openbaarmaking van operatiebevelen en uitwerkingen hiervan die bepalend zijn voor de taakstelling van Dutchbat III. Ter zitting bij de Afdeling is naar voren gekomen dat naast het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) ook andere documenten bestaan die hierop betrekking hebben. Het betreft nadere bevelen in aanvulling op genoemd operatiebevel. Aangezien de minister deze stukken niet heeft verstrekt, wordt het ervoor gehouden dat hij openbaarmaking ervan heeft geweigerd. De minister heeft niet gemotiveerd beslist op de bezwaren tegen de afwijzing van de verzoeken van [appellant] in zoverre. Het besluit op bezwaar van 2 november 2007 ontbeert op dit onderdeel dan ook een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend. Het betoog slaagt in zoverre.
2.4.2. Voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de minister bij het nemen van het besluit van 6 augustus 2007 ook andere archieven dan het BLS debriefingsarchief diende te raadplegen, ziet de Afdeling geen grond. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volgt uit de stukken dat op 12 juni 2007 tussen partijen is afgesproken dat het verzoek om openbaarmaking van documenten van 15 maart 2007 beperkt wordt tot documenten uit het BLS debriefingsarchief. Het betoog faalt in zoverre.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn betoog dat het algemene belang dat de Nederlandse samenleving heeft bij de gevraagde documenten noopt tot openbaarmaking daarvan. De gevraagde documenten zijn niet alleen van belang voor [appellant], zijn collega's en het thuisfront. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, aldus [appellant].
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank is er bij de beoordeling van de beroepen terecht van uitgegaan dat het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient, welk belang de Wob vooronderstelt. Onder dit publieke belang is mede begrepen het belang van een transparant bestuur zodat dit belang niet afzonderlijk behoeft te worden betrokken bij de in het kader van de Wob te verrichten afweging tussen het algemene belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Met betrekking tot de gegevens vermeld in de documenten nrs. 2, 13, 14, 16, 21, 39 en 42 van Bijlage A bij het besluit van 6 augustus 2007 heeft [appellant] ter zitting volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij eerder in de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank heeft daarop gemotiveerd beslist en [appellant] heeft geen nadere argumenten aangevoerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is. Gelet hierop bestaat ook in zoverre geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen is overwogen in 2.4.1., gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit op bezwaar van 2 november 2007 te vernietigen in zoverre de minister daarbij niet gemotiveerd heeft beslist op de bezwaren tegen de weigering nadere bevelen in aanvulling op het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) openbaar te maken.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 2 november 2007 ook in zoverre vernietigen. De minister dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen mede met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet daarop heeft de Afdeling geen aanleiding gezien voor inwilliging van het ter zitting door [appellant] gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 januari 2011 in zaken nrs. 07/1289 en 08/201, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van de minister van Defensie van 2 november 2007, kenmerk C/2007029164, te vernietigen, voor zover de minister daarbij niet gemotiveerd heeft beslist op de bezwaren tegen de weigering nadere bevelen in aanvulling op het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) openbaar te maken;
III. vernietigt dat besluit in zoverre;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, voor zover aangevallen;
V. veroordeelt de minister van Defensie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister van Defensie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
312-597.