201109512/1/R3 en 201109512/2/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Breda, en anderen,
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruiterbos, Boeimeerweg 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2011, hebben [appellante] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2011, waar [appellante] en anderen, bij monde van [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.E. Snel en ir. L.J.M. Dolmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is Woon-Zorgcentrum Ruiterbos, vertegenwoordigd door [directeur] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellante] en anderen betogen dat de raad het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "maximale bouwhoogte (27)" ten onrechte heeft vastgesteld. Nu ter plaatse 38 appartementen voor het zorgcentrum mogelijk worden gemaakt en het zorgcentrum via de aan hun perceel grenzende Brahmslaan wordt bevoorraad, vrezen zij verkeersopstoppingen en vervuiling door laden en lossen naast hun perceel. Ook brengt het plandeel door de maximaal toegestane bouwhoogte van 27 m een onevenredige aantasting van hun privacy en woongenot met zich. Toen zij de woning in 2005 kochten, was het standpunt van de gemeente nog dat ter plaatse geen ontwikkelingen zouden plaatsvinden en in het bestemmingsplan "Ruiterbos" uit 2008 is de ontwikkeling ook niet opgenomen. De behoefte aan de voorziene appartementen is volgens [appellante] en anderen niet voldoende aangetoond. De raad heeft voorts ten onrechte geen definitie opgenomen van het begrip "aan zorg gerelateerde woonvormen" waardoor ook woonvormen mogelijk zijn die niet binnen de bestemming "Maatschappelijk" passen, zoals gezinnen, aldus [appellante] en anderen.
2.2.1. De voorzitter overweegt dat, nu slechts een beperkt aantal van 38 woningen mogelijk wordt gemaakt, niet aannemelijk is dat het plan zal leiden tot een zodanige toename van het verkeer op de Brahmslaan dat onevenredige overlast zal ontstaan, zelfs indien alle appartementen door echtparen worden bewoond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het appartementencomplex voor het personenverkeer via de Lisztlaan wordt ontsloten. Nu de keuken en voorraadkamers van het zorgcentrum aan de zijde van de Brahmslaan liggen, heeft de raad er voorts in redelijkheid voor kunnen kiezen niet in een andere bevoorradingslocatie te voorzien. Eventuele vervuiling door het laden en lossen kan in het kader van handhaving worden tegengegaan. Het betoog faalt.
2.2.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Evenmin bestaat recht op blijvend vrij uitzicht. Nu het voorziene appartementencomplex op een afstand van ongeveer 70 m van de woning en het kantoor van [appellante] en anderen komt te staan en het zich in een stedelijke omgeving bevindt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onevenredige beperking van de privacy en het woongenot van [appellante] en anderen met zich zal brengen. Daarbij wordt tevens van belang geacht dat op het perceel reeds drie gebouwen staan met elk een hoogte van 23 m. Bij de keuze voor het appartementencomplex heeft de raad verder in redelijkheid groot gewicht kunnen toekennen aan het behouden van de parkachtige omgeving van het zorgcentrum en in verband daarmee het beperken van de maximale oppervlakte aan bebouwing. [appellante] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat ter plaatse niet in ontwikkelingen zou worden voorzien. De raad heeft het plan derhalve in zoverre evenmin in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
2.2.3. Het begrip "aan zorg gerelateerde woningen" acht de voorzitter niet zodanig onduidelijk dat de raad dit niet in redelijkheid heeft kunnen opnemen zonder een definitiebepaling. Gelet op hetgeen in het normale spraakgebruik hieronder wordt verstaan en nu de planregels andere woonvormen zonder zorgcomponent niet mogelijk maken, heeft de raad het gebruik in redelijkheid binnen de bestemming "Maatschappelijk" mogelijk kunnen maken.
2.2.4. Ten aanzien van de behoefte aan de beoogde appartementen hebben de raad en Woon-Zorgcentrum Ruiterbos te kennen gegeven dat er voor deze soort woningen een aanzienlijke wachtlijst bestaat bij het zorgcentrum. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de behoefte voldoende is onderbouwd.
2.2.5. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "maximale bouwhoogte (27)" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011