ECLI:NL:RVS:2011:BU9456

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104626/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tijdelijke woonunits op bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Medemblik op 9 september 2008 geweigerd om [appellante] onder tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van drie woonunits op het perceel Cornelis Kuinweg 17 te Andijk. [Appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar de tijdelijke ontheffing werd alsnog geweigerd. De rechtbank Alkmaar heeft op 10 maart 2011 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 20 april 2011 is ingekomen, met aanvullende gronden op 17 mei 2011.

De Raad van State heeft de zaak op 22 november 2011 ter zitting behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat [appellante] op 10 januari 2008 een aanvraag had ingediend voor het tijdelijk plaatsen van de woonunits voor de duur van twee jaren, en dat deze units inmiddels op het perceel stonden. Hierdoor had [appellante] in feite bereikt wat zij met de aanvraag beoogde, en had zij geen belang meer bij het hoger beroep. De termijn van vijf jaren, zoals gesteld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, was nog niet verstreken, maar daar was niet om verzocht. Aangezien [appellante] ook geen schade had gesteld te hebben geleden door het bestreden besluit, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 28 december 2011, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak deed.

Uitspraak

201104626/1/H1.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Andijk, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te Andijk, en [vennoot B], wonend te Zwaagdijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 maart 2011 in zaak nr. 10/2151 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college geweigerd [appellante] onder tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van drie zogenoemde woonunits op het perceel Cornelis Kuinweg 17 te Andijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en tijdelijke ontheffing geweigerd.
Bij uitspraak van 10 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyk van Heslinga, advocaat te Alkmaar, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. [appellante] heeft op 10 januari 2008 een aanvraag ingediend voor het tijdelijk plaatsen van drie woonunits op het perceel voor de duur van twee jaren. In april 2008 heeft zij de units op het perceel geplaatst. Die zijn daar vervolgens blijven staan. [appellante] heeft aldus thans gekregen, wat zij met de aanvraag beoogde te bereiken, te weten het hebben van de woonunits op het perceel voor de duur van twee jaren. Gelet hierop, heeft zij in zoverre geen belang bij het door haar ingestelde hoger beroep. Dat de in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn van vijf jaren nog niet is verstreken en het college, zoals [appellante] ter zitting heeft toegelicht, nog voor één jaar vrijstelling zou kunnen verlenen, leidt niet tot een ander oordeel, nu daar niet om is verzocht.
Nu [appellante] voorts niet heeft gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het door haar in beroep bestreden besluit, is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
531-712.