ECLI:NL:RVS:2011:BU9474

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010551/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan voor sportpark Boekelo door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening 70 (Sportpark Boekelo)" door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het college heeft op 31 augustus 2010 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Enschede op 15 februari 2010 was vastgesteld. Tegen deze goedkeuring hebben twee appellanten, wonend te Enschede, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 2 november 2011, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de provincie. Ook de raad van de gemeente Enschede was ter zitting aanwezig.

De appellanten betogen dat de procedure omtrent het bestemmingsplan in het verleden is beëindigd vanwege financiële onzekerheid en dat de herstart van de procedure in strijd is met de rechtszekerheid. De Raad van State overweegt dat er geen formeel besluit is genomen om de procedure te beëindigen en dat de goedkeuring van het plan in overeenstemming is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast stellen de appellanten dat het plan leidt tot de vernietiging van een waardevol natuurgebied en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de flora en fauna in het plangebied. De Raad van State oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft laten verrichten en dat de realisatie van het sportpark geen onaanvaardbare milieuhinder zal veroorzaken. De afstand tussen de woningen van de appellanten en het sportpark is voldoende om ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat te voorkomen.

De Raad van State concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verklaart de beroepen van de appellanten ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010551/1/R1.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Enschede,
2. [appellant sub 2], wonend te Enschede,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede bij besluit van 15 februari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening 70 (Sportpark Boekelo)".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bij onderscheidenlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door T.H.A. Polman en
ir. G.J. Gjaltema, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om
- in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het herzieningsplan voorziet in de realisatie van een sportpark op een terrein ten zuiden van de Boekelosestraat te Boekelo, nabij de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Beoogd wordt om hier een nieuw sportterrein te realiseren voor sportvereniging BSC Unisson, ontstaan uit de gefuseerde verenigingen BSC en Unisson, welke voorheen gevestigd waren op de terreinen "De Grobbe" en "Het Unicum". Daarnaast maakt het plan het mogelijk om, na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, een multifunctionele accommodatie te realiseren.
2.3. [appellant sub 1] voert aan dat de procedure omtrent het plan in het verleden reeds is beëindigd omdat de kosten van de in het plan voorziene ontwikkeling niet waren gedekt. Hij stelt dat de procedure ten onrechte opnieuw is opgestart onder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en betoogt dat dit in strijd is met de rechtszekerheid.
2.3.1. In de schriftelijke uiteenzetting van de raad staat dat het college van burgemeester en wethouders aan het eind van het jaar 2008 heeft besloten het plan vooralsnog niet ter vaststelling aan te bieden aan de raad omdat de financiële haalbaarheid op dat moment onvoldoende zeker was. Doordat de raad een aanvullend uitvoeringskrediet beschikbaar heeft gesteld en het college van burgemeester en wethouders alsnog overeenstemming bereikte met de grondeigenaren over de verwerving van de voor het sportpark benodigde gronden kon het bestemmingsplan aan het eind van het jaar 2009 alsnog ter vaststelling worden aangeboden aan de raad. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe procedure op grond van de Wro, maar van voortzetting van de lopende bestemmingsplanprocedure op grond van de WRO, aldus de raad.
2.3.2. Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Ingevolge artikel 9.1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp voor dat tijdstip ter inzage is gelegd.
Het ontwerpplan heeft vanaf 27 juni 2008 ter inzage gelegen.
Weliswaar is het enige tijd onzeker geweest of het plan doorgang zou vinden in verband met onduidelijkheid omtrent de financiële haalbaarheid daarvan en bestond zelfs het voornemen om het project te beëindigen, maar de raad heeft te kennen gegeven dat er nooit een formeel besluit is genomen om af te zien van de vaststelling van het plan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat dit anders is. Gelet hierop is de bestemmingsplanprocedure niet beëindigd en is ingevolge artikel 9.1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wro de WRO van toepassing op de onderhavige procedure.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat tengevolge van het plan een landschappelijk waardevol en aantrekkelijk (natuur)gebied waar bebouwing in het verleden ongewenst werd geacht zal verdwijnen. [appellant sub 2] wijst in dit verband op de aanwezige flora en fauna, onder meer in het Teesinkbos, die volgens haar als gevolg van (de bouw van) het sportpark zal verdwijnen.
[appellant sub 1] wijst op de provinciale omgevingsvisie waarin het plangebied wordt aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied', 'extensiveringsgebied', 'zeer kwetsbaar gebied (Wav)' vallend binnen de Ecologisch Hoofdstructuur (hierna: EHS) en als 'buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte', waar 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren plaatsvindt'. Volgens de omgevingsvisie mogen binnen het gebied met de laatstgenoemde aanduiding alleen ontwikkelingen plaatsvinden die de reeds aanwezige natuurlijke en ecologische aspecten versterken en verbeteren, aldus [appellant sub 1].
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de planstukken voldoende is aangetoond dat geen onaanvaardbare milieuhinder voor de omgeving te verwachten is, mede gelet op de kleinschaligheid van het sportpark. Verder is sprake van een goede landschappelijke inpassing door het sportpark niet direct aan de Boekelosestraat maar op enige afstand hiervan te situeren, aldus het college. Het sportpark wordt grotendeels aan het zicht vanaf de straat onttrokken door de aanwezige en te behouden houtwal. Daarnaast zullen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nieuwe houtwallen worden toegevoegd en wordt de zone van de Broekheurnerbeek aan de westzijde van het plangebied aanzienlijk versterkt door de beek uit te breiden met meer landschapselementen.
Voorts strookt het plan volgens het college met het beleid zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie Overijssel (hierna: de omgevingsvisie), vastgesteld op 1 juli 2009, welke het actuele beoordelingskader voor het plan vormt. Tevens past het plan in de ambitie en uitgangspunten van de Catalogus gebiedskenmerken.
Gelet op het voorgaande heeft het college geen planologische bezwaren tegen de beoogde ontwikkeling.
2.4.2. In zijn schriftelijke uiteenzetting stelt de raad dat de stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat een landschappelijk waardevol gebied verdwijnt onjuist is, aangezien zich ter plaatse thans slechts akkerland bevindt dat als zodanig geen bijzondere natuur- of landschapswaarden bezit. In de directe omgeving zijn dergelijke natuurwaarden wel aanwezig, met name in het ten zuidwesten van de sportparklocatie gelegen Teesinkbos, maar deze waarden blijven onverminderd aanwezig, zo stelt de raad. Verder zal de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied verbeterd worden door het sportpark op zorgvuldige wijze in te passen in het landschap, aldus de raad, waarbij versterking van de ecologisch waardevolle beekzone een nadrukkelijk onderdeel vormt. De feitelijke uitvoering van de landschappelijke inpassing ter plaatse van het Teesinkbos wordt zoveel mogelijk afgestemd met Landschap Overijssel. Voorts betreft het volgens de raad een relatief kleinschalig sportpark dat zo compact mogelijk wordt aangepakt, waardoor van grootschalige bebouwing of stedelijke voorzieningen geen sprake is.
2.4.3. Aan de gronden van het plangebied zijn de bestemmingen "Sportvelden (R(s))" en "Bos" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de aanvulling voorschriften behorende bij het herzieningsplan zijn de op de plankaart voor sportvelden aangewezen gronden bestemd voor sportvelden met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals de in- en uitritten, parkeervoorzieningen, houtwallen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1.1, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor bos aangewezen gronden bestemd voor de houtproductie, de extensieve recreatie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Ingevolge lid 11.1.2 zijn de op de plankaart voor bos aangewezen gronden, die zijn gelegen op minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke en ecologische waarden, natuurgebied of bos met ecologische waarden, mede bestemd voor het behoud en het herstel van de in de doeleindenomschrijving van deze bestemmingen genoemde natuurlijke waarden.
2.4.4. Het Streekplan Overijssel 2000+ was ten tijde van het goedkeuringsbesluit niet meer van kracht. In de omgevingsvisie, die het streekplan heeft vervangen, zijn de rode contouren uit het streekplan niet langer opgenomen, zodat op grond daarvan bebouwing buiten deze contouren niet langer is uitgesloten.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de voorziene ontwikkeling in strijd is met het in de omgevingsvisie vervatte provinciale beleid, gelet op de aanduidingen die volgens hem aan het plangebied zijn toegekend, wordt overwogen dat aan (delen van) het plangebied naar het oordeel van de Afdeling de aanduidingen 'verwevingsgebied', 'mixlandschap', 'beekdal' en 'concreet begrensde EHS' (gebiedscategorie bestaande natuur) zijn toegekend.
2.4.5. Blijkens de omgevingsvisie behoort voor gebieden met de aanduiding 'verwevingsgebied' behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de gebiedskenmerken tot onderdeel van de gebiedsontwikkeling. Volgens de raad wordt verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligd door zorgvuldige landschappelijke inpassing. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat deze inpassing inhoudt dat het sportpark gesitueerd wordt tussen de bestaande landschappelijke structuren van een zandweg ten noorden van het plangebied en een sloot ten zuiden hiervan. Deze structuren zullen worden benadrukt door het planten van bomen, zodat het sportpark vanaf de Boekeloseweg niet zichtbaar zal zijn. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling past binnen een gebied met deze aanduiding. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] opmerken dat de invulling van het plangebied, zoals die kan worden afgeleid uit de voorbereidingswerkzaamheden, weinig ruimte overlaat voor de houtwal of bomenrij die de raad blijkens zijn schriftelijke uiteenzetting voor ogen staat, overweegt de Afdeling dat het plan de door de raad beoogde landschappelijke inpassing mogelijk maakt omdat de bestemming "Sportvelden (R(s))" ook voorziet in de realisatie van een houtwallen en groenvoorzieningen. Ter zitting heeft de raad desgevraagd te kennen gegeven dat de beoogde landschappelijke inpassing indien nodig ook buiten het plangebied kan plaatsvinden, daar de gronden grenzend aan het noordelijke deel van het plangebied, behoudens in de noordoosthoek waar het plangebied grenst aan de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], ook in eigendom zijn bij de gemeente.
Ook ten aanzien van de aanduidingen 'mixlandschap' en 'beekdal' is niet aannemelijk dat deze zich verzetten tegen de voorziene ontwikkeling, aangezien 'mixlandschap' ruimte biedt voor onder meer landbouw, landschapsontwikkeling, vrije tijd en wonen, en de aanduiding 'beekdal' met name betrekking heeft op ontwatering.
Ten aanzien van de aanduiding 'concreet begrensde EHS' wordt overwogen dat het ruimtelijke beleid van de EHS blijkens de omgevingsvisie is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Binnen de concreet begrensde EHS is alleen ruimte voor ontwikkelingen die niet ten koste gaan van deze kenmerken en waarden. Kernkwaliteiten van de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust.
Blijkens de kaart behorende bij de omgevingsvisie ligt een strook grond aan de westgrens van het plangebied binnen de concreet begrensde EHS en zijn deze gronden aangeduid als 'bestaande natuur'. Dit betreft de zone van de Broekheurnerbeek, welke het college beoogt te versterken door de beek uit te breiden met meer landschapselementen. De in het plan aan deze gronden toegekende bestemmingen "Bos" en "Sportvelden (R(s))" voorzien onder meer in groenvoorzieningen, zodat het beleid zich ook in zoverre niet verzet tegen de in het plan opgenomen ontwikkelingen.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor de conclusie dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen voorts dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna, waardoor ten onrechte de conclusie is getrokken dat de aanwezige flora en fauna geen belemmering zullen vormen voor de uitvoering van het plan. Zij betogen hiertoe dat op hun percelen geen onderzoek is gedaan, terwijl op de aangrenzende gronden op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermde diersoorten voorkomen.
2.5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het in opdracht van de gemeente door Eelerwoude verrichte flora- en faunaonderzoek is gebleken dat de realisatie van het sportpark geen negatieve gevolgen heeft voor de in het gebied aanwezige beschermde flora en fauna. In zijn schriftelijke uiteenzetting voegt de raad hieraan toe dat bij dit onderzoek een kaart is gevoegd waarop het onderzoeksgebied is aangegeven. Hieruit volgt dat een groter gebied dan alleen het plangebied is onderzocht.
2.5.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college het plan niet had kunnen goedkeuren, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.5.3. Door Eelerwoude B.V. is onderzoek gedaan naar de effecten van het voorziene sportpark op de flora en fauna in het plangebied en de directe omgeving daarvan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Flora- en faunaonderzoek Sportpark Boekelo" van 23 juli 2010. In het rapport staat dat in verband met mogelijke effecten op beschermde soorten in de omgeving van het plangebied de veldinventarisatie heeft plaatsgevonden in een ruimer begrensd gebied, waarbij onder meer een deel van het aangrenzende Teesinkbos is onderzocht. De conclusie van het rapport is dat op basis van de onderzoeksresultaten niet verwacht wordt dat de realisatie van het sportpark wezenlijk negatieve effecten op beschermde soorten zal hebben. Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht. De aanwezigheid van beschermde soorten vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, aldus het rapport.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat dit rapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat waardoor de raad bij het vaststellen van het plan en het college bij het goedkeuren daarvan niet in redelijkheid van de resultaten van dit onderzoek hebben mogen uitgaan. De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat op hun percelen geen onderzoek is gedaan, maakt niet dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet vinden in de omvang van het plangebied, omdat er geen bufferzone tussen de omwonenden en het sportpark kan worden gecreëerd. Zij betogen dat het sportpark leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat, onder meer nu de voorbereidingswerkzaamheden laten zien dat weinig ruimte tussen hun perceelsgrens en de sportvelden zal bestaan.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat aan de voorgeschreven richtafstanden tussen woningen en een sportpark is voldaan.
In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de raad te kennen gegeven dat de keuze voor de locatie van het voorziene sportpark gebaseerd is op een zorgvuldige ruimtelijke afweging, waarbij aan alle (afstands)eisen van alle relevante milieuaspecten worden voldaan.
2.6.2. Niet in geschil is dat de huidige woon- en leefsituatie van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal veranderen als gevolg van de realisatie van het sportpark. Naar het oordeel van de Afdeling zal echter geen dusdanige aantasting van hun woon- en leefklimaat plaatsvinden dat het college het plan daarom niet had mogen goedkeuren. Hiertoe wordt overwogen dat volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) de minimale afstand tussen een sportpark en woningen ter beperking van licht- en geluidhinder 50 meter bedraagt. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het plangebied bedraagt ongeveer 80 meter. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Dat het plan niet specifiek voorziet in een bufferzone maakt dit oordeel niet anders. De Afdeling betrekt hierbij dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij voornemens is een bomenrij te planten zodat zichthinder vanuit de woning en tuin van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beperkt worden en dat de planvoorschriften de realisatie van dergelijke afscherming niet uitsluiten. Ter zitting is voorts gebleken dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] alleen vanuit de zuidwestelijke hoek van hun tuin zicht op het plangebied hebben.
2.7. Verder stelt [appellant sub 1] dat het waterschap Regge en Dinkel drainage in het plangebied niet toestaat, terwijl dat wel is voorzien bij de realisering van het sportpark.
2.7.1. In zijn schriftelijke uiteenzetting stelt de raad dat het waterschap niet heeft aangegeven dat drainage niet is toegestaan, maar dat drainage niet mag leiden tot permanente verlaging van de grondwaterstand en dat geen grondwater mag worden afgevoerd. Met deze voorwaarden zal bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden door het sportpark grondwaterneutraal te realiseren, aldus de raad.
2.7.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat drainage in het plangebied zonder meer niet is toegestaan. Gelet op de toelichting van de raad acht de Afdeling het aannemelijk dat bij de uitvoering van het plan kan worden voldaan aan eventuele eisen op het gebied van waterhuishouding. Het college heeft er derhalve bij de goedkeuring van het plan in redelijkheid van kunnen uitgaan dat deze eisen ten aanzien van de waterhuishouding de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg zullen staan.
2.8. [appellant sub 1] betwijfelt of het plan financieel uitvoerbaar is en wijst daarbij op de onzekerheid die hieromtrent in het verleden heeft bestaan. [appellant sub 2] betoogt in dit verband dat niet duidelijk is of in de toekomst voldoende middelen beschikbaar zijn voor een multifunctionele accommodatie. Volgens haar zouden de gemeentelijke middelen doelmatiger kunnen worden besteed.
2.8.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad in de planstukken in voldoende mate de financiële haalbaarheid van het plan heeft aangetoond. Voorts is het realiseren van de multifunctionele accommodatie pas mogelijk na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid waarbij eerst de financiële haalbaarheid dient te worden aangetoond.
2.8.2. In zijn schriftelijke uiteenzetting voegt de raad hieraan toe dat het sportpark zal worden gerealiseerd op gronden die inmiddels door de gemeente Enschede in eigendom zijn verworven. Verder is door de raad een uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld voor de feitelijke realisatie van het sportpark, waarmee de financiële haalbaarheid van het plan voldoende is aangetoond, aldus de raad.
2.8.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college en de toelichting van de raad onjuist zijn. Evenmin ziet de Afdeling in het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ervan heeft mogen uitgaan dat het plan financieel uitvoerbaar is.
2.9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat een geschikt alternatief aanwezig is voor huisvesting voor de fusieclub, te weten sportpark "De Grobbe", en dat renovatie van dit sportpark de voorkeur verdient boven de realisatie van een nieuw sportpark. [appellant sub 2] betoogt in dit verband dat niet duidelijk is of de samenwerking met de Military, zoals de raad voor ogen heeft, gewenst is.
2.9.1. De Afdeling overweegt dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.9.2. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de huidige uitvoering in strijd is met het plan overweegt de Afdeling dat dit een aspect van handhaving is dat in deze procedure niet aan de orde is.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
270-667.