ECLI:NL:RVS:2012:BV0105

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011740/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Bosscheweg en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening

Op 4 januari 2012 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Bosscheweg (deelgebied 1 Wellestraat-Oost)', dat op 16 september 2010 door de raad van de gemeente Laarbeek was vastgesteld. Appellanten, wonend in Beek en Donk, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de raad ten onrechte twee afzonderlijke bestemmingsplannen heeft vastgesteld voor het bedrijventerrein Bemmer. Zij stellen dat de ontsluitingsweg van beide deelgebieden niet in de plannen is opgenomen, wat volgens hen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens betogen zij dat er geen milieu-effectrapport (MER) is opgesteld, wat volgens hen noodzakelijk was gezien de omvang van het bedrijventerrein.

De Raad van State heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de gezamenlijke oppervlakte van het bedrijventerrein ongeveer 26 ha bedraagt. De Raad concludeert dat er geen verplichting bestond om een MER op te stellen, omdat de oppervlakte niet voldoet aan de criteria die in de Wet milieubeheer zijn vastgesteld. De Raad heeft ook overwogen dat de raad van de gemeente Laarbeek een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen, zolang deze niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van beleidsvrijheid voor gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, mits deze in overeenstemming zijn met de wetgeving en de goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201011740/1/R3.
Datum uitspraak: 4 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bosscheweg (deelgebied 1 Wellestraat-Oost)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. J.C.D. van Wetten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een planologisch regime voor het oostelijke deelgebied van het bedrijventerrein Bemmer ten oosten van de Wellestraat. Het plan maakt onder meer uitbreiding mogelijk van het bestaande bedrijventerrein ter plaatse van een voormalig afwateringskanaal.
2.2. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein (BT)" heeft vastgesteld voor de in het plan begrepen gronden. Daartoe voeren zij aan dat het vaststellen van twee afzonderlijke bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein Bemmer, waarbij de ontsluitingsweg van beide deelgebieden in geen van beide bestemmingsplannen is opgenomen, zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellant] en anderen moeten beide deelgebieden, inclusief de ontsluitingsweg, als één geheel worden beoordeeld om te bezien of uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk is in verband met mogelijke hinder voor omwonenden. Nu dit laatste niet is gebeurd, is volgens [appellant] en anderen in het kader van de voorbereiding van het plan ten onrechte geen milieu-effectrapport (hierna: MER) gemaakt. Indien het gehele bedrijventerrein als één geheel zou zijn beoordeeld, zou ook inzichtelijker zijn geworden welke activiteiten op het bedrijventerrein toelaatbaar zijn en welke geluidsbelasting toelaatbaar is voor omringende woningen, aldus [appellant] en anderen. Verder voeren zij aan dat door de opsplitsing aan de omgeving de kwalificatie "gemengd gebied" is toegekend, terwijl eerder de kwalificatie "rustige woonwijk" was gehanteerd.
2.2.1. Volgens de raad is met het vaststellen van twee afzonderlijke bestemmingsplannen beoogd vertraging te voorkomen. Zo hebben complicaties bij de vaststelling van een regeling voor een deelgebied van het bedrijventerrein geen weerslag op het andere deelgebied. Voorts heeft de raad gesteld dat de Trentstraat niet in het plan is opgenomen, omdat de verkeersbestemming behouden blijft en er geen aanleiding is om de inrichting van deze weg te veranderen.
2.2.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r. 1994), zoals deze luidden ten tijde van het bestreden besluit, worden als activiteiten bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel C van de bijlage is in categorie 11.2 als activiteit waarvoor een MER moet worden gemaakt, aangewezen de aanleg van een bedrijventerrein, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijventerrein met een oppervlakte van 150 ha of meer. In onderdeel D van de bijlage is in categorie 11.3 als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijventerrein met een oppervlakte van 75 ha of meer.
2.2.3. Niet in geschil is dat de gezamenlijke oppervlakte van het westelijke en oostelijke deelgebied van het bedrijventerrein Bosscheweg ongeveer 26 ha bedraagt. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat, zelfs al zouden de beide deelgebieden samen worden genomen, in dit geval in het kader van de voorbereiding van het plan een verplichting bestond om een MER op te stellen, dan wel te beoordelen of een MER moet worden gemaakt.
2.2.4. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad voorts een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De omstandigheid dat voor zowel het westelijke als het oostelijke deelgebied van het bedrijventerrein een afzonderlijk bestemmingsplan is vastgesteld betekent nog niet dat ter zake geen sprake is een goede ruimtelijke ordening. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de samenhang tussen deze deelgebieden zodanig is dat beide deelgebieden niettemin in één plan betrokken hadden moeten worden. Dat sprake is van een dergelijke samenhang tussen de Trentstraat en het bedrijventerrein hebben zij evenmin aannemelijk gemaakt.
2.2.5. Volgens de plantoelichting is voor de aan te houden afstanden tot de meest nabijgelegen woonwijk aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de omgeving van het bedrijventerrein getypeerd dient te worden als "gemengd gebied". Daarbij heeft hij in aanmerking mogen nemen dat voor gronden langs de Trentstraat en Leekbusweg onder het vorige bestemmingsplan veelal in bedrijfsbestemming was voorzien en dat ter plaatse zowel (bedrijfs)woningen als bedrijven aanwezig zijn.
Wat betreft de stelling van [appellant] en anderen dat de woonomgeving van het bedrijventerrein eerder als "rustige woonwijk" is getypeerd en nu na splitsing in gemengd gebied, heeft de raad gemotiveerd dat bij de verlening van een revisievergunning aan Thibo Bouwstaal B.V. op grond van de Wet milieubeheer de woonomgeving als zodanig is getypeerd. Deze typering is ontleend aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Gelet hierop en nu deze handreiking eigen gebiedstyperingen bevat, heeft de raad voldoende gemotiveerd dat de situaties in zoverre van elkaar verschillen en in een andere context zijn gedaan. De door [appellant] en anderen bestreden splitsing staat hier los van.
2.3. Voorts betogen [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte uitbreiding mogelijk maakt van de bedrijfsactiviteiten van Thibo Bouwstaal B.V.. In dit verband hebben [appellant] en anderen gewezen op een aanvraag voor maatwerkvoorschriften die volcontinue bedrijfsvoering mogelijk maakt. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het vorige bestemmingsplan ook reeds voorzag in deze uitbreiding. In dit verband wijzen zij op de omstandigheid dat over bedrijfsactiviteiten van Thibo Bouwstaal B.V. procedures zijn gevoerd.
2.3.1. Voor zover het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen de mogelijkheid dat middels maatwerkvoorschriften een volcontinue bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt wordt overwogen dat deze voorschriften in het kader van deze bestemmingsplanprocedure niet ter beoordeling staan.
Voor zover het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen het nieuwe bouwvlak aan de westelijke zijde van het plangebied wordt overwogen dat hetgeen zij hebben aangevoerd geen grond geeft voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in dit bouwvlak heeft kunnen voorzien. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat nieuwe bouwmogelijkheden niet alleen bijdragen aan een doelmatiger productieproces op het bedrijventerrein maar ook kunnen bijdragen aan de verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse nu in de bestaande situatie op hetzelfde terrein open buitenopslag en transport plaatsvindt en het plan niet voorziet in een mogelijkheid tot bedrijfsactiviteiten van een zwaardere categorie.
Voorts heeft de raad bij het plan in redelijkheid een reeds aanwezige portaalkraan in het plangebied kunnen toestaan. Daarbij wordt overwogen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat deze portaalkraan, die volgens de raad al 20 jaar aanwezig is, noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van Thibo Bouwstaal B.V.. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de bestaande portaalkraan een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse veroorzaakt.
2.4. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep van [appellant] en anderen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012
45-629.