ECLI:NL:RVS:2012:BV0554

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104903/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor aanlegsteiger aan de Amstel ten behoeve van de Hermitage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 18 maart 2011 de beroepen van appellanten tegen besluiten van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum ongegrond heeft verklaard. De besluiten betroffen de vrijstelling en reguliere bouwvergunning voor het plaatsen van een steiger in het openbare water de Amstel ter hoogte van het perceel Amstel 51, ten behoeve van de Hermitage. Het dagelijks bestuur had op 23 april 2009 vrijstelling verleend en een bouwvergunning afgegeven voor de aanleg van de steiger, die bedoeld is als aanlegplaats voor rondvaartboten en als verpoosplek voor bezoekers van de Hermitage en buurtbewoners. Appellanten stelden dat de vrijstelling in strijd was met het bestemmingsplan "Weesperbuurt". De rechtbank oordeelde echter dat de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling voldeed aan de eisen en dat het dagelijks bestuur de vrijstelling in redelijkheid had kunnen verlenen. Appellanten voerden in hoger beroep aan dat zij recht hebben op nadeelcompensatie vanwege de gedwongen verplaatsing van hun woonboten naar een nieuwe ligplaats, wat volgens hen leidde tot waardevermindering van hun schepen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij meer hinder ondervonden op de nieuwe ligplaats dan op de oude. Bovendien werd gesteld dat de schade die appellanten hadden geleden, niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat deze binnen het normaal maatschappelijk risico viel. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de vrijstelling en bouwvergunning, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

201104903/1/H1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2011 in zaken nrs. 09/5990 en 09/5992 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2009, heeft het dagelijks bestuur vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een steiger in het openbare water de Amstel ter hoogte van het perceel Amstel 51 ten behoeve van de Hermitage (tentoonstellingsgebouw).
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft het dagelijks bestuur de aan [appellant B] verleende ligplaatsvergunning ingetrokken en hem voor zijn [woonboot A] per 1 juni 2009 een nieuwe vergunning verleend voor de ligplaats Amstel 51 G. Verder heeft het dagelijks bestuur [appellant B] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om zijn woonboot voor 1 juni 2009 te verplaatsen naar de ligplaats Amstel 51 G.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft het dagelijks bestuur de aan [appellant A] verleende ligplaatsvergunning ingetrokken en haar voor haar [woonboot B] per 1 juni 2009 een nieuwe vergunning verleend voor de ligplaats Amstel 51 G langszij [woonboot A]. Verder heeft het dagelijks bestuur [appellant A] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om haar woonboot voor 1 juni 2009 te verplaatsen naar de ligplaats Amstel 51 G.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 november 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen tegen het besluit op bezwaar van 17 november 2009 terzake de gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunning, en de besluiten op bezwaar van 17 november 2009 terzake de aanzegging van bestuursdwang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke en K. Bes, werkzaam bij het stadsdeel en vergezeld door ing. G. Duits, R. van Nijburg en ir. E.J. Maltha, en de stichting Waternet, vertegenwoordigd door E.G. Blees en G.J. Boontje, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting "Stichting Hermitage aan de Amstel" (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door H. van der Veen als partij gehoord.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de verleende bouwvergunning en vrijstelling voor de aanlegsteiger.
2.1. Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een steiger van 9 bij 20 m in de Amstel ter hoogte van het museum de Hermitage. De steiger is bedoeld als aanlegplaats voor (rondvaart)boten die bezoekers van en naar de Hermitage vervoeren. Verder is de steiger bedoeld als verpoosplek voor bezoekers van de Hermitage en buurtbewoners.
2.2. De beoogde steiger is, naar niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan "Weesperbuurt". Teneinde toch de gevraagde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het dagelijks bestuur krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) daarvoor vrijstelling verleend.
2.3. [appellant] keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de ruimtelijke onderbouwing van de gevraagde vrijstelling voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat het dagelijks bestuur de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.3.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij besluit van 28 september 2010 heeft de deelraad van het stadsdeel Centrum het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" vastgesteld. Ingevolge dit bestemmingsplan, dat op 30 maart 2011 in werking is getreden, rust op de locatie van de beoogde steiger de bestemming "Water" met de nadere aanduiding "Steiger". De bouw van de beoogde steiger is, naar niet in geschil is, niet in strijd met dit bestemmingsplan. Tegen het vaststellingsbesluit, voor zover dat ziet op het plandeel waarbinnen de steiger is gelegen, is geen beroep ingesteld, ook niet door [appellant], en de tegen het vaststellingsbesluit aangevoerde beroepsgronden geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit deel van het vaststellingsbesluit niet onherroepelijk zal worden.
Indien derhalve het hoger beroep van [appellant] zou leiden tot vernietiging van het besluit van 17 november 2009, voor zover dat ziet op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 april 2009, zou het dagelijks bestuur een nieuw besluit moeten nemen, waarbij de beoogde steiger aan het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" moet worden getoetst. Aangezien die daarmee in overeenstemming is, zou verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan niet nodig zijn. Hieruit volgt dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep voor zover zich dat richt tegen de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling voor de aanlegsteiger.
2.3.2. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op het door [appellant] ingestelde beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunning voor de aanlegsteiger.
Ten aanzien van de aanzegging van bestuursdwang.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij recht heeft op nadeelcompensatie als gevolg van het besluit van het dagelijks bestuur om de woonboten te verplaatsen naar een nieuwe ligplaats. Zij voert daartoe aan dat, ongeacht dat zij de rechtmatigheid van dit besluit niet bestrijdt, zij geconfronteerd wordt met schade die redelijkerwijs niet (geheel) ten laste van haar behoort te komen, nu de woonschepen minder waard zijn geworden ten gevolge van de gedwongen verplaatsing daarvan naar een plek naast de steiger. [appellant] verwijst bij haar betoog naar de conclusies van een door haar overgelegd taxatierapport van Woonbotenmakelaar Kok van 21 april 2010.
2.4.1. In het taxatierapport is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld: "Situatie 1; de huidige situatie; Afgemeerd als tweede schip ingesloten door buurschip aan de voorzijde en de "toeristensteiger" van de Hermitage. Hierdoor direct contact met mensen op de steiger, ook 's nachts, voortdurend overlast van "toeristen" o.a. van muziek, drankgebruik, geschreeuw etc.
Veel reuring rondom Hermitage en vooral zeer veel overlast van wachtende mensen en de vele rondvaartboten welke zeer regelmatig mensen "laden en lossen". Een gevolg hiervan is een aanmerkelijke stankoverlast door uitlaatgassen.
Situatie 2; de vorige locatie:
Afgemeerd als derde schip waardoor men verder in de Amstel lag en meer beschutting van de binnenste schepen had, daardoor minder last van drukte op de wal. Een nadeel is dat men eerst over de beide binnenste schepen moest lopen. Echter, het uitzicht was zeer riant en vrij, geen lawaai van de rondvaartboten en wachtende toeristen etc. De huidige situatie heeft naar onze mening een negatieve invloed op de marktwaarde t.o.v. de vorige situatie. (…) Wij begroten de schade welke is ontstaan door de omschreven situatie op € 50.000,-".
2.4.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] met het taxatierapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer hinder ondervindt op de nieuwe ligplaats dan op de oude ligplaats die zich 30 m daarvandaan bevindt. Daarbij is van belang dat uit het taxatierapport niet kan worden afgeleid op grond van welke waarnemingen tot de conclusie wordt gekomen dat meer hinder wordt ondervonden dan op de oude ligplaats, maar wordt met die enkele conclusie volstaan. In het bijzonder is niet aannemelijk gemaakt dat in de avond en nachtperiode hinder wordt ondervonden van toeristen, nu moet worden aangenomen dat deze de Hermitage niet meer bezoeken na het sluiten daarvan dagelijks om 17:00 uur en op woensdag om 20:00 uur. Dat [appellant] schade heeft geleden ten gevolge van de verplaatsing is daarmee niet vast komen te staan.
Voor zover al moet worden aangenomen dat [appellant] schade heeft geleden, is er in een geval als hier aan de orde waarin om nadeelcompensatie is verzocht, alleen aanspraak op vergoeding indien de schade moet worden aangemerkt als buiten het normaal maatschappelijk risico vallende schade. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 november 2011 in zaak nr.
201100116/1/H2) gaat het bij het normaal maatschappelijk risico om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich zal concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.
Het dagelijks bestuur heeft, naar [appellant] niet heeft bestreden, ingevolge artikel 1.2.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 de bevoegdheid om een ligplaatsvergunning in te trekken of te wijzigen indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking of wijziging nodig is vanwege een belang, of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist. Gelet daarop had [appellant] redelijkerwijs rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat haar woonschip op enig moment vanwege de intrekking of wijziging van de aan haar verleende ligplaatsvergunning, zou moeten worden verplaatst. Hiervoor bestaat te meer reden indien, zoals in het onderhavige geval, het gaat om een ligplaats in het centrum van Amsterdam. Een dergelijke ligplaats kan als nadeel hebben dat zich sneller ontwikkelingen kunnen voordoen die de intrekking van een ligplaatsvergunning en de verplaatsing van een woonschip noodzakelijk kunnen maken.
De schade die [appellant] heeft geleden ten gevolge van de verplaatsing van haar woonschip dient daarom voor eigen rekening te blijven en komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank komt terecht tot dezelfde conclusie. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het door [appellant] ingestelde beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde aanzegging van bestuursdwang, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op het door [appellant] ingestelde beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunning voor de aanlegsteiger;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012
543.