ECLI:NL:RVS:2012:BV0556

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110936/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E.A. Binnema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van wijzigingsbevoegdheden in bestemmingsplan en de noodzaak van afwijkingen van bouwhoogten

In deze uitspraak van de Raad van State op 4 januari 2012, betreft het een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een wijzigingsplan voor de Groeneweg tussen 11 en 11a in Oostvoorne. Het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne had op 9 augustus 2011 een wijzigingsplan vastgesteld, waarbij de bestemming van een perceel werd gewijzigd naar 'Woondoeleinden' en de maximaal toegestane bouwhoogte werd verhoogd van 7 naar 8,40 meter. De stichting S.T.O.R.M. en andere verzoekers waren het niet eens met deze verhoging en stelden dat de wijzigingsbevoegdheid niet correct was toegepast, omdat de voorwaarden voor de specifieke wijzigingsbevoegdheid niet zouden zijn nageleefd.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen het toepassen van zowel een algemene als een specifieke wijzigingsbevoegdheid in één procedure. Hij concludeerde dat de wijziging van de bouwhoogte noodzakelijk was om onnodige beperkingen van het doelmatige gebruik van de woning te voorkomen. De voorzitter stelde vast dat de maximale bouwhoogte van 7 meter, zoals opgenomen in de planregels, niet meer nodig was, aangezien deze niet zou leiden tot een belemmering van de windvang van de molen, zoals bevestigd door de vereniging de Hollandsche Molen.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzitter van oordeel was dat het college van burgemeester en wethouders in dit geval terecht gebruik had gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid om meerdere wijzigingsbevoegdheden in één procedure toe te passen en de noodzaak om bouwhoogten te kunnen aanpassen in het belang van doelmatig gebruik.

Uitspraak

201110936/2/R4.
Datum uitspraak: 4 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Ter Ondersteuning Restauratie Molen (hierna: S.T.O.R.M.), gevestigd in de gemeente Westvoorne, [verzoeker A], wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne, en [verzoeker B], wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Groeneweg tussen 11 en 11a Oostvoorne" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben S.T.O.R.M. en anderen bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, beroep ingesteld. S.T.O.R.M. en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 17 november 2011. Bij brief, eveneens per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, hebben S.T.O.R.M. en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2011, waar S.T.O.R.M. en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker A] en mr. Th. F. Roest, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door N.J.H.M. Slaats, werkzaam bij de gemeente Westvoorne, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben S.T.O.R.M. en anderen aangegeven dat de door hen naar voren gebrachte procedurele bezwaren niet als gronden van hun beroep en verzoek bedoeld zijn.
2.3. In het wijzigingsplan is met toepassing van de in het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte" opgenomen specifieke wijzigingsbevoegdheid de bestemming voor het perceel tussen de Groeneweg 11 en 11A gewijzigd in "Woondoeleinden" ten behoeve van het oprichten van een woning. Met toepassing van een algemene wijzigingsbevoegdheid die in dit plan is opgenomen, is de maximaal toegestane bouwhoogte voorts verhoogd van 7 naar 8,40 meter.
2.4. S.T.O.R.M. en anderen verzoeken om schorsing van het wijzigingsplan teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen. S.T.O.R.M. en anderen kunnen zich namelijk niet verenigen met de verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte. In dit verband voeren zij aan dat aan toepassing van de specifieke wijzigingsbevoegdheid de voorwaarde is verbonden dat de maximaal toegestane bouwhoogte 7 meter betreft. Deze maximale bouwhoogte kan volgens hen niet opzij worden gezet door toepassing van een tweede, algemene, wijzigingsbevoegdheid.
Verder voeren S.T.O.R.M. en anderen aan dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Volgens hen gaat het niet om een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking, nu een doelmatig gebruik van de woning ook mogelijk is als deze maar 7 meter hoog is.
Tot slot voeren S.T.O.R.M. en anderen enkele argumenten aan ter onderbouwing van hun standpunt dat de maximale bouwhoogte van 7 meter niet moet worden verhoogd omwille van de bescherming van de biotoop van de molen in Oostvoorne.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen wettelijke bepaling is die zich verzet tegen het toepassen van zowel een algemene als een specifieke wijzigingsbevoegdheid in één wijzigingsprocedure. Verder stelt hij dat de in de specifieke wijzigingsbevoegdheid geregelde beperking van de hoogtemaat tot 7 meter uitsluitend in het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte" is opgenomen ten behoeve van de vrije windvang van de molen. Gelet op het advies van de vereniging de Hollandsche molen zal een woning van maximaal 8,40 meter echter geen belemmering van de windvang van de molen veroorzaken en is de hoogtebeperking tot 7 meter onnodig beperkend. Daarmee is de noodzaak van de afwijking van de maximale bouwhoogte van 7 meter gegeven, aldus het college.
2.6. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte", voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, mits die afwijking meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de voor "grens wijzigingsbevoegdheid 2" aangeduide gronden te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden" onder de voorwaarden dat de glasopstanden ter plaatse van de daar genoemde locaties zijn gesloopt en de woning die wordt gebouwd een maximale bouwhoogte heeft van 7 meter.
2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de planregels genoemde specifieke wijzigingsbevoegdheid is voldaan en dat het college deze wijzigingsbevoegdheid op zich in redelijkheid heeft kunnen toepassen. Partijen zijn evenwel verdeeld over de vraag of het college daarenboven toepassing heeft kunnen geven aan de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheid.
2.8. In dit verband overweegt de voorzitter dat het college zich naar zijn voorlopig oordeel terecht op het standpunt stelt dat geen rechtsregel zich verzet tegen de toepassing van twee wijzigingsbevoegdheden uit hetzelfde bestemmingsplan in één wijzigingsprocedure. Voor wat betreft de toetsing aan het in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de planregels verwoorde criterium dat een afwijking van onder meer de maximaal toegestane bouwhoogten vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijk is, overweegt de voorzitter dat naar zijn voorlopig oordeel dit criterium gelezen moet worden tegen de achtergrond van de aloude regel in het ruimtelijke ordeningsrecht dat een bestemmingsplan geen regels dient te bevatten die tot een onnodige beperking van het meest doelmatige gebruik leiden. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat het criterium van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, redelijkerwijs zo moet worden uitgelegd dat de raad aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft toegekend het bestemmingsplan te wijzigen door een afwijking van de bouwhoogte binnen genoemde grenzen toe te staan, indien in een concreet geval blijkt dat het onverkort vasthouden aan de bouwhoogte die is voorgeschreven in een bepaalde planregel van het bestemmingsplan zou leiden tot een onnodige beperking van het doelmatige gebruik en ten einde dat te voorkomen dus een afwijken van die planregel noodzakelijk is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de maximale bouwhoogte van 7 meter uitsluitend in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte" is opgenomen ten behoeve van de vrije windvang van de molen in Oostvoorne. De vrije windvang wordt volgens het advies van De Hollandsche Molen evenwel niet belemmerd indien een bouwhoogte van 8,40 meter mogelijk wordt gemaakt. Gelet hierop heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter op het standpunt kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van 7 meter een onnodige beperking van het doelmatige gebruik van de woning is en dat een afwijking van de planregel noodzakelijk is. De voorzitter verwacht derhalve niet dat in de hoofdzaak geoordeeld zal worden dat het college van de wijzigingsbevoegdheid in het aan de orde zijnde geval geen gebruik mocht maken. Ook overigens ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat in de hoofdzaak geoordeeld zal worden dat het plan niet in stand zal kunnen blijven.
2.9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012
589.