ECLI:NL:RVS:2012:BV0557

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111857/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E.A. Binnema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Hart van Dirksland

Op 4 januari 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Hart van Dirksland". Dit bestemmingsplan werd op 8 september 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Dirksland. De stichting tot bescherming van het Dorpsgezicht, gevestigd te Sommelsdijk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De stichting betoogde dat de bouwplannen een aantasting van de cultuurhistorische waarden van de dorpskern met zich meebrachten en dat de behoefte aan woningen in de gemeente te hoog werd ingeschat.

De voorzitter heeft het verzoek op 21 december 2011 ter zitting behandeld, waarbij de stichting en de raad van de gemeente Dirksland vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelde dat de Afdeling bevoegd was om het beroep te beoordelen en dat de gevolgde procedure niet in strijd was met de wet. De voorzitter concludeerde dat de raad in redelijkheid had kunnen kiezen voor nieuwbouw in plaats van restauratie van de bestaande bebouwing, ondanks de bezwaren van de stichting. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de omgevingsvergunning niet verleend had kunnen worden.

De voorzitter concludeerde dat de bezwaren van de stichting tegen de omgevingsvergunning voor slopen en bouwen niet gegrond waren. De welstandscommissie had positief geadviseerd over het bouwplan en de voorzitter zag geen reden om aan te nemen dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De beslissing om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2012.

Uitspraak

201111857/2/R4.
Datum uitspraak: 4 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting tot bescherming van het Dorpsgezicht, gevestigd te Sommelsdijk, gemeente Middelharnis,
verzoeker,
en
1. de raad van de gemeente Dirksland,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011, kenmerk 2011-IXA-8, heeft de raad het bestemmingsplan "Hart van Dirksland" vastgesteld.
Door het college zijn ter uitvoering van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bij besluiten van 16 september 2011 twee omgevingsvergunningen voor het slopen van bouwwerken en het bouwen van bouwwerken verleend.
Tegen deze besluiten heeft onder meer de stichting bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2011, beroep ingesteld. De stichting heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 december 2011. Bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2011, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door [secretaris] van de stichting, J. Verbiest en C. Westdorp, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A.J. van Dijk, advocaat te Middelburg, M.R. Oosterhuis en M.J. Trouwborst, zijn verschenen. Voorts is daar als belanghebbende gehoord, de woningbouwvereniging Dirksland, vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Grünbauer, advocaat te Ede, L.J. Blokland, ir. K. Raatsma en A. Molenaar.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Bevoegdheid
2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling tegen gecoördineerde besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid. Gelet hierop bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, anders dan de stichting aanvankelijk veronderstelde, geen aanleiding voor het oordeel dat de Afdeling niet bevoegd zal zijn om het beroep tegen de bestreden besluiten in de bodemprocedure te beoordelen.
Procedurele bezwaren
2.3. Wat betreft de door de stichting aangevoerde stelling dat de gevolgde procedure verwarrend en onduidelijk was, overweegt de voorzitter dat op voorhand niet is gebleken dat de gevolgde procedure in strijd is met enige bepaling uit de Wro of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de procedure anderszins onzorgvuldig is geweest.
Inhoudelijke bezwaren tegen het plan
2.4. Met het plan wordt beoogd de bouw van 23 appartementen en maatschappelijke voorzieningen op het zogenoemde blok A, gelegen aan de Achterdorp en de hoek van de Burgemeester C. Zaaijerlaan te Dirksland, mogelijk te maken. Daarnaast voorziet het plan in de bouw van 14 starterswoningen ter plaatse van het zogenoemde blok B, gelegen aan de Kattewacht te Dirksland.
2.5. Het verzoek van de stichting heeft betrekking op het plan, voor zover dat blok A betreft. De stichting betoogt dat de oprichting van bebouwing van de in het plan voorziene omvang een aantasting van de cultuurhistorische waarden van de dorpskern met zich brengt. In dit verband brengt zij onder meer naar voren dat blok A op de provinciale cultuurhistorische kaart is aangewezen als gebied met een zeer hoge waarde. Volgens de stichting verdient restauratie van de bestaande panden daarom de voorkeur. Verder stelt zij zich op het standpunt dat de behoefte aan woningen in de gemeente Dirksland te hoog wordt ingeschat.
2.5.1. De raad heeft aanleiding gezien om een nieuw bestemmingsplan voor blok A vast te stellen, omdat de bestaande bebouwing ter plaatse een verpauperde indruk maakt. De raad heeft in dit verband weloverwogen gekozen voor sloop van de bestaande bebouwing en voor vervanging door nieuwbouw in plaats van restauratie van de bestaande bebouwing. Hierbij heeft de raad in aanmerking genomen dat in het verleden geen belangstelling voor een nieuwe invulling en renovatie van de bestaande panden is getoond. Uit financiële berekeningen volgt volgens de raad voorts dat nieuwbouw met drie bouwlagen nodig is om het plan financieel uitvoerbaar te laten zijn. Op basis van het aantal ingeschrevenen bij de woningbouwverenging stelt de raad zich voorts op het standpunt dat de extra woningen die daarmee kunnen worden gerealiseerd, in een behoefte voorzien. Behoud en restauratie van de gevels is door de raad in overweging genomen, maar bleek geen reële mogelijkheid te zijn. De benodigde nieuwbouw is van een dusdanige omvang, dat deze naar de opvatting van de raad een aantasting van het karakter van de gevels met zich zou brengen. Anders dan de stichting kennelijk veronderstelt, heeft de raad uitdrukkelijk onder ogen gezien dat als gevolg van dit plan een aantal historische panden, waaronder de voormalige bewaarschool, verloren zal gaan. Aan deze omstandigheid heeft de raad evenwel geen doorslaggevend gewicht toegekend, nu deze panden niet zijn aangewezen als Rijks- of gemeentelijk monument. Volgens de raad is in dit verband voorts rekening gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorische waarden, nu het bestuur van de provincie na overleg met dit plan heeft ingestemd.
De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij zijn afweging is uitgegaan van onjuiste feiten of dat hij daarbij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad. Verder ziet de voorzitter in hetgeen door de stichting is aangevoerd evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid voor de in dit plan voorziene ontwikkelingen heeft kunnen kiezen. Dat de stichting een andere keuze voorstaat, maakt de keuze van de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet kennelijk onredelijk.
Bezwaren tegen de omgevingsvergunning
2.6. Het verzoek van de stichting heeft voorts betrekking op de ten behoeve van blok A verleende omgevingsvergunning voor slopen en bouwen. In dit verband stelt de stichting zich - kort samengevat - op het standpunt dat het uiterlijk en de plaatsing van de nieuwbouw niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand zoals verwoord in de welstandsnota van de gemeente Dirksland.
2.6.1. De voorzitter stelt vast dat de in de omgevingsvergunning voorziene bebouwing in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Wat betreft de redelijke eisen van welstand, overweegt de voorzitter dat de welstandscommissie van de gemeente op 14 juni 2011 positief heeft geadviseerd over het met de omgevingsvergunning vergunde bouwplan. Blijkens de bij dit advies gevoegde documenten heeft de welstandscommissie de welstandsnota bij dit advies betrokken. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd, kan naar de verwachting van de voorzitter geen aanleiding worden gezien voor het oordeel dat aan het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college dit advies niet in redelijkheid aan zijn oordeel omtrent welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Wat betreft de bezwaren van de stichting tegen de sloop van de bestaande bebouwing, overweegt de voorzitter dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat de omgevingsvergunning in zoverre niet had kunnen worden verleend.
Conclusie
2.7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012
589.