201011844/1/H4.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Alkmaar,
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft het college aan de stichting Stichting Medisch Centrum Alkmaar (hierna: MCA) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een laboratoriumcomplex en apotheek op het perceel Juliana van Stolberglaan 13 te Alkmaar. Dit besluit is op 28 oktober 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 januari 2011.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht. [appellante] heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het college en [appellante] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2011, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.J.P.R. Kraakman, F. Borst en T. Rijvordt, allen werkzaam bij de Milieudienst regio Alkmaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting MCA, vertegenwoordigd door ing. J.H.P. Haagen, als partij gehoord.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [appellante] kan zich niet verenigen met de geluidvoorschriften van de bij het bestreden besluit verleende vergunning, omdat deze volgens haar een verruiming inhouden ten opzichte van de op 2 november 1995 voor de inrichting verleende milieuvergunning. Volgens haar zijn er hogere geluidgrenswaarden vastgesteld dan in de vergunning van 2 november 1995 en zijn er, in tegenstelling tot die vergunning, geen afzonderlijke geluidgrenswaarden voor zon- en feestdagen vastgesteld. Een andere verruiming is volgens [appellante] dat de geluidgrenswaarden 12 keer per jaar mogen worden overschreden. Zij voert voorts aan dat in voorschrift 6.1.3 van de bij het bestreden besluit verleende vergunning is bepaald dat de koelinstallatie van de inrichting vanaf 23.00 uur buiten werking dient te worden gesteld, terwijl deze volgens haar op grond van een in het kader van de vergunning van 2 november 1995 gemaakte afspraak reeds om 22.00 uur buiten werking moet worden gesteld.
[appellante] voert verder aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de storende toon van het geluid van de koelinstallatie. Ter zitting heeft zij opgemerkt dat zij met name geluidoverlast van de koelinstallatie ondervindt tussen 22.00 en 23.00 uur, wanneer volgens haar minder verkeer aanwezig is, waardoor het geluid van de koelinstallatie des te meer hoorbaar is.
2.3.1. Het college heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd.
In de Handreiking is ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepaald dat zolang geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld - zoals het geval is bij de gemeente Alkmaar -bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking is opgenomen.
In hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de Handreiking is vermeld dat voor het maximale geluidniveau waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar zijn.
In hoofdstuk 5, paragraaf 5.3, van de Handreiking is vermeld dat een ontheffing kan worden verleend om maximaal twaalf keer per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning.
2.3.2. Indien voor een inrichting, zoals hier, een nieuwe milieuvergunning wordt aangevraagd, dient het bevoegd gezag opnieuw te beoordelen welke voorschriften nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu. Daarbij is het niet gebonden aan de in het kader van de verlening van de voorgaande vergunning gemaakte beoordeling. Het college heeft bij het vaststellen van de geluidvoorschriften in redelijkheid de Handreiking tot uitgangspunt kunnen nemen. Voorts geeft hetgeen [appellante] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college de Handreiking op onjuiste wijze heeft toegepast.
Volgens het college is bij het opstellen van het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van Royal Haskoning Nederland B.V. van 17 december 2009 gekeken naar het karakter van het geluid van de koelinstallatie, maar was er geen aanleiding om aan te nemen dat dit geluid een tonaal karakter heeft. Naar aanleiding van het beroepschrift en het deskundigenrapport heeft het college nader onderzocht of het geluid afkomstig van de bij de inrichting behorende installaties, waaronder de koelinstallatie, een tonaal karakter heeft. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 augustus 2011. Volgens dit rapport vertoont het geluid van de koelinstallatie geen tonaal karakter. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie.
2.4. Voor zover [appellante] aanvoert dat de geluidoverlast van de inrichting leidt tot een waardedaling van haar woning, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en reeds om die reden faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012