201102514/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zwaagdijk, gemeente Medemblik,
de raad van de gemeente Wervershoof, thans: Medemblik,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouwlocatie Zwaagdijk-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door W. Smak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Zwaagdijk-Oost.
2.2. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de in het plan voorziene ontsluitingsweg van de te ontwikkelen woningbouwlocatie. [appellant] betoogt dat de raad in het bestreden besluit ten onrechte niet, althans niet voldoende, is ingegaan op het door hem aangevoerde alternatief om de ontsluitingsweg met een ruime boog in oostelijke richting aan te laten sluiten op de Zwaagdijk. Volgens hem had de raad dit alternatief, gelet op de uitspraken van de Afdeling van 1 december 2010 en 17 november 2010 (zaak nr.
200905310/1onderscheidenlijk zaak nr.
201000816/1), bij de belangenafweging moeten betrekken. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar licht- en geluidhinder op zijn perceel als gevolg van verkeer dat vanaf de ontsluitingsweg de Zwaagdijk oprijdt.
2.3. De raad stelt dat het door [appellant] aangevoerde alternatief bij de vaststelling van het plan is meegewogen maar niet past in de stedenbouwkundige opzet van het plan. Voorts stelt de raad dat de hinder die [appellant] mogelijk ondervindt door de ontsluitingsweg niet onevenredig is. De raad wijst er daarbij op dat de ontsluitingsweg niet recht tegenover de woning van [appellant] is gelegen en dat een laag gemiddeld aantal verkeersbewegingen is te verwachten.
2.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Blijkens de stukken, waaronder de zienswijzennota, heeft de raad het door [appellant] aangevoerde alternatief voor de ontsluitingsweg in zijn afweging betrokken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het door [appellant] voorgestelde alternatief heeft kunnen afwijzen. Daarbij heeft de raad onder meer van belang kunnen achten dat het alternatief niet in de stedenbouwkundige opzet van het plan past omdat daarmee een zone van water en groen tussen de ontsluitingsweg en de naastgelegen woningen zou verdwijnen. Het betoog faalt.
2.5. In paragraaf 6.2.2 van de plantoelichting staat dat de raad bij de voorbereiding van het plan geen akoestisch onderzoek heeft verricht omdat de wegen in het plangebied en de Zwaagdijk ter hoogte van het plangebied worden ingericht als gebieden met een toegestane maximale snelheid van 30 kilometer per uur en er derhalve geen sprake is van een geluidzone op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).
2.5.1. Ingevolge artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh, gelezen in samenhang met artikel 77, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor de desbetreffende wegen een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur.
2.5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in een uitspraak van 1 oktober 2008, zaak nr.
200707598/1) leidt een redelijke wetsuitleg ertoe dat aan de voorwaarden voor het aannemen van een dergelijke uitzondering ook is voldaan indien de maximumsnelheid van 30 kilometer per uur weliswaar nog niet geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, maar tot het instellen daarvan door het bevoegd gezag al wel is besloten. Nu in het onderhavige geval de ontsluitingsweg nog zal worden aangelegd, kan een zone met een maximumsnelheid nog niet gelden en kan evenmin worden geëist dat het verkeersbesluit tot het instellen van deze zone reeds bij de vaststelling van het plan is genomen.
In de plantoelichting staat dat voor de wegen in het plangebied een maximale snelheid van 30 kilometer per uur gaat gelden. Ter zitting is dit door de raad bevestigd. De Afdeling ziet geen aanleiding te veronderstellen dat niet tot de invoering hiervan zal worden overgegaan. In het "Aanvullende maatregelenpakket evaluatie verkeersplan 1999" van de gemeente Wervershoof (thans gemeente Medemblik) is een voorstel opgenomen om de Zwaagdijk ter hoogte van de woningbouwlocatie aan te merken als weg met een toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat deze maximumsnelheid inmiddels is ingevoerd. Verder is door de raad aangegeven dat op de ontsluitingsweg aanvullende verkeersmaatregelen zullen worden genomen waaronder de aanleg van drempels. Gelet op het voorgaande bestond in dit geval niet op grond van artikel 74, tweede lid, onder b, van de Wgh een verplichting tot akoestisch onderzoek naar de gevolgen van het wegverkeer vanwege de ontsluitingsweg.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200701603/1), rechtvaardigt de omstandigheid dat de Wgh in dit geval niet van toepassing is evenwel nog niet de conclusie dat evenmin uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek behoefde te worden verricht.
In paragraaf 3.3 van de plantoelichting staat dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het plan ongeveer 330 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen, wat een toename is van ongeveer 11 tot 16 procent van de totale verkeersintensiteit. Niet aannemelijk is dat het totaal aantal verkeersbewegingen zodanig zal zijn dat dit zal leiden tot ernstige geluidoverlast. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een akoestisch onderzoek uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening evenmin nodig was.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van onderzoek naar lichthinder op het perceel van [appellant] als gevolg van naar binnen schijnende koplampen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ontsluitingsweg niet recht tegenover maar ongeveer twaalf meter ten oosten van de zijgevel van de woning van [appellant] is gelegen. Het betoog faalt.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012