201011195/1/H4.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koudasfalt B.V., gevestigd te Gouda,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college aan Koudasfalt geweigerd een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een inrichting voor de productie van asfalt aan de Gouderaksedijk 34 te Gouda. Dit besluit is op 11 oktober 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Koudasfalt bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Koudasfalt, de Stichting de Poorter en [persoon A] en [persoon B] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaak 201011196/1/H4 ter zitting behandeld op 28 november 2011, waar Koudasfalt, vertegenwoordigd door mr. G.G.M. Johannes, J.C. Versluys en E. Vermaas, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Contant, B.S. Girwar, ing. I. Romijn en ir. L.P.M. Hertsig, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Stichting de Poorter en [persoon A], vertegenwoordigd door drs. J.G. Vollenbroek en drs. J.W. Ederveen, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, vertegenwoordigd door drs. A.D. Ruwhof en ing. M.J.H. Kijzers, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. De inrichting is gelegen op een krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Buiten de vastgestelde zone mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de zonegrenswaarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Voor de woningen binnen de zone zijn krachtens de Wet geluidhinder hogere geluidgrenswaarden vastgesteld.
Ingevolge artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer samen met artikel 8.8, derde lid, moet, kort weergegeven en voor zover hier van belang, de vergunning worden geweigerd indien deze grenswaarden niet in acht worden genomen.
2.3. Het college heeft de vergunning geweigerd vanwege overschrijding van de grenswaarde op de zonegrens en van de grenswaarden bij een aantal woningen. Het college baseert zich daarbij op een op 5 juni 2009 gedateerde zonetoets.
2.4. Koudasfalt stelt dat het college de vergunning ten onrechte heeft geweigerd. Daartoe voert zij aan dat de overschrijdingen van de grenswaarden voornamelijk worden veroorzaakt door het naastgelegen bedrijf Croda en niet door de inrichting. Zij stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat bij de zonetoets is gerekend met de feitelijke geluidbelasting die Croda veroorzaakt, niet met de geluidbelasting die Croda ingevolge de voor dat bedrijf geldende vergunning mag veroorzaken. Verder wijst zij erop dat het college zich in het in 2006 opgestelde ontwerp van het besluit nog op het standpunt stelde dat de aangevraagde geluidniveaus vergunbaar waren.
2.4.1. Het deskundigenbericht concludeert dat bij de zonetoets van 5 juni 2009 die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is gerekend met de feitelijke geluidbelasting van Croda. Deze is hoger dan de geluidbelasting die Croda ingevolge zijn vergunning mag veroorzaken. Hierdoor zijn, zo wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd, de overschrijdingen overschat.
In het verweerschrift en ter zitting heeft het college erkend dat bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende zonetoets ten onrechte niet is uitgegaan van de vergunde situatie van Croda, maar van de feitelijk veroorzaakte geluidbelasting. Reeds daarom is bij de voorbereiding van het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis over de relevante feiten vergaard.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat ook indien bij de zonetoets wel was uitgegaan van de vergunde situatie van Croda, een overschrijding van de grenswaarden zou zijn geconstateerd en het de vergunning op grond daarvan had moeten weigeren.
Daartoe wijst het college erop dat uit de zonetoets van 5 juni 2009 blijkt dat enkel de bijdrage van Koudasfalt een overschrijding van de grenswaarden veroorzaakt op twee locaties. Op de locatie Oosthaven 69 vindt een overschrijding van 0,45 dB(A) plaats en op de locatie Oosthaven 70-71 een overschrijding van 0,35 dB(A). Daarnaast heeft het college op verzoek van de StAB in het kader van het voorbereiden van het deskundigenbericht een nieuwe zonetoets uit laten voeren. Uit deze toets blijkt dat op drie locaties de grenswaarden worden overschreden vanwege de geluidbelasting vanwege het industrieterrein. Deze overschrijding bedraagt 2 dB(A) op de locaties Oosthaven 69 en 70-71 en 1 dB(A) op de locatie Oosthaven 68. De individuele bijdrage van Koudasfalt aan die overschrijdingen is niet berekend.
2.5.1. Daargelaten de vraag of de thans door het college gepresenteerde geluidbelastingen juist zijn, staat door de nieuwe zonetoets niet zonder meer vast dat vergunningverlening niet mogelijk is. Het college heeft niet onderzocht of de geluidbelasting van Koudasfalt met maatregelen, voorzieningen of mogelijk beperkingen van de bedrijfsduur van bepaalde bedrijfsonderdelen, die niet dermate ingrijpend zijn dat daarmee de grondslag van de aanvraag wordt verlaten, zodanig kan worden teruggebracht dat zich geen overschrijdingen meer voordoen. Volgens het deskundigenbericht is niet uit te sluiten dat de overschrijdingen met normaal te treffen maatregelen zijn weg te nemen. Koudasfalt heeft ook zelf te kennen gegeven dat het mogelijk is de geluidbelasting verder te reduceren.
Ook gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. In dit verband overweegt de Afdeling dat het door Koudasfalt overgelegde proceskostenformulier met bijlagen niet in behandeling wordt genomen, omdat het eerst na de zitting, op 7 december 2011, is ingediend. In het bij het proceskostenformulier behorende, en ook in het formulier genoemde, informatieblad 'Informatie Proceskostenvergoeding' is vermeld dat het formulier uiterlijk ter openbare vergadering moet worden overgelegd en dat een na de zitting ingediend formulier niet in behandeling wordt genomen, tenzij de Afdeling voor die latere indiening uitdrukkelijk de gelegenheid heeft geboden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 oktober 2010, kenmerk PZH-2010-204429965;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koudasfalt B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012