ECLI:NL:RVS:2012:BV0584

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102094/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijzigingsplan voor bouwvlakken in Wervershoof

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof, thans Medemblik, op 29 april 2010 het verzoek van appellante om een wijzigingsplan vast te stellen voor de inpassing van vier bouwvlakken afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, dat door het college op 28 september 2010 gedeeltelijk gegrond werd verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar, die het beroep doorstuurde naar de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak op 7 december 2011 ter zitting behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door een vertegenwoordiger van V.O.B.I. en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college geen gebruik heeft gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals vastgelegd in artikel 24 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Wervershoof - Bebouwde kom". Appellante betoogde dat het college ten onrechte geen ontwerp-besluit tot wijziging heeft opgesteld en dat het bestreden besluit onduidelijk was. De Afdeling oordeelde dat het college het bezwaar ontvankelijk had verklaard en de bezwaren gegrond had verklaard voor wat betreft de motivering, maar dat de afwijzing van het verzoek om de bouwvlakken niet was herroepen.

Verder werd vastgesteld dat het college bij de beoordeling van het verzoek ten onrechte had uitgegaan van een integrale ontwikkeling met omliggende gronden. De Afdeling concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het verzoek een stedenbouwkundig ongebruikelijke situatie betrof. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201102094/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof, thans: Medemblik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de inpassing van vier bouwvlakken afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2010, verzonden op 1 oktober 2010, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar, voor zover dit ziet op de motivering van het besluit, gegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft [appellante] bij brief, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op 9 november 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2011, doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar [appellante], bijgestaan door J.S.M. Mol, werkzaam bij V.O.B.I., en het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van [appellante] om een wijzigingsplan vast te stellen heeft betrekking op een perceel tussen [locaties] (hierna: het perceel).
2.2. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte toepassing van artikel 24 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Wervershoof - Bebouwde kom" achterwege heeft gelaten.
2.2.1. Artikel 24 van de planvoorschriften bevat procedureregels die betrekking hebben op een ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan. Nu het college echter te kennen heeft gegeven geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid is er geen ontwerp-besluit tot wijziging, zodat artikel 24 niet van toepassing is. Het betoog faalt.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat het bestreden besluit onduidelijk is nu daaruit niet blijkt of de gevraagde bouwvlakken wel of niet worden toegekend. [appellante] betoogt verder dat het college niet of niet volledig is ingegaan op alle onderdelen van haar bezwaarschrift.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat uit het dictum van het bestreden besluit blijkt dat het college het bezwaar ontvankelijk verklaart, de bezwaren gegrond verklaart, voor zover het de motivering betreft, en het verzoek om proceskostenvergoeding toewijst. Derhalve is het besluit van 29 april 2010, waarbij het verzoek tot inpassing van vier bouwvlakken is afgewezen, niet herroepen. Het beroep van [appellante] mist op dit punt dan ook feitelijke grondslag.
2.3.2. In het bestreden besluit wordt door het college ter motivering verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 26 juli 2010. Anders dan [appellante] betoogt, is de motivering die door de commissie voor de bezwaarschriften ten grondslag is gelegd aan dit advies onderdeel daarvan. De verwijzing van het college naar het advies beperkt zich derhalve niet tot de conclusie daarvan. Verder is niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellante] niet in de overwegingen van het bestreden besluit zijn betrokken. Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is. Het college is bij de beoordeling van de verzochte wijziging van het perceel ten onrechte uitgegaan van een integrale ontwikkeling met omliggende gronden. Volgens haar dient het verzoek zelfstandig te worden beoordeeld. Zij voert daartoe aan dat het college ten onrechte het bestemmingsplan "Wervershoof - Kromme Leek" bij de afweging betrekt omdat dit plan geen betrekking heeft op het perceel. Ook is het college bij de beoordeling van het verzoek ten onrechte uitgegaan van inpassing van zeven bouwvlakken in plaats van vier. Verder voert [appellante] aan dat de ontsluiting van het perceel ten onrechte in het licht van bedoelde integrale ontwikkeling is beoordeeld.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het verzoek van [appellante] niet zelfstandig kan worden beoordeeld omdat gelet op de stedenbouwkundig ongebruikelijke situatie een integrale ontwikkeling met omliggende gronden vanuit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is. Volgens het college volgt dit ook uit de samenhang tussen de bestemmingsplannen "Wervershoof - Bebouwde kom" en "Wervershoof - Kromme Leek".
2.4.2. Aan het perceel is in het bestemmingsplan "Wervershoof - Bebouwde kom" de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 5, sub H, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften kan het college, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de kaart nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.
In artikel 3, Beschrijving in Hoofdlijnen, onder 2.1.1, staat als specifieke criterium voor woonfunctie, invullocaties, aangegeven dat incidentele invulling van woningbouw mogelijk is, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouwmassa, de aangrenzende woonbebouwing en het bestaande bebouwingspatroon.
2.4.3. Anders dan het college stelt, volgt uit de planvoorschriften noch uit de Beschrijving in Hoofdlijnen dat de bestemmingsplannen "Wervershoof - Bebouwde kom" en "Wervershoof - Kromme Leek" ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid in samenhang moeten worden bezien. Dit neemt niet weg dat het college bij de afweging of gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Wervershoof - Bebouwde kom", gewicht kan toekennen aan het belang van een integrale ontwikkeling van het gebied. In dat verband heeft het college de beoogde ontwikkeling op het zogenoemde Eiland in het bestemmingsplan "Wervershoof - Kromme Leek" en de 2e fase van het plan "Anne Meijerhof", waarmee in aanvulling op de thans gevraagde vier bouwvlakken nog drie bouwvlakken worden ingepast, zoals aangegeven op de bij het verzoek van [appellante] gevoegde tekening, bij zijn besluit kunnen betrekken.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek een stedenbouwkundig ongebruikelijke situatie betreft. De Afdeling betrekt hierbij dat, blijkens de bij het verzoek behorende tekening, de vier bouwvlakken voor de bouw van vier woningen en de ontsluitingsweg tussen de woning aan de [locatie] en de lintbebouwing aan de Simon Koopmanstraat liggen en dat de bouwvlakken direct achter deze lintbebouwing zijn ingetekend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met een integrale ontwikkeling van het gebied dan aan het belang van [appellante] bij het nu kunnen realiseren van de vier woningen. Het betoog faalt.
2.5. Tot slot betoogt [appellante] dat het college de bevoegdheid om te beslissen op het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat, nu het college de integrale ontwikkeling van het gebied bij het bestreden besluit kon betrekken, geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het betoog faalt.
2.6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek niet had mogen handhaven. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012
270-728.