201008714/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sittard,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen bij besluit van 20 april 2010 vastgestelde uitwerkingsplan "Zitterd Revisited deelgebied 1, Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO - locatie Paardestraat".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door Y. van der Meer, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.G.M.P. Aussems, werkzaam bij de gemeente, en mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, zijn verschenen.
2.1. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op een uitwerkingsverplichting in het bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelgebied 1". Het plan ziet op het realiseren van bebouwing op de hoek Odasingel/Paardestraat met een hoogte van circa 47 meter. Op de begane grond zijn commerciële functies voorzien, op de overige bouwlagen komen appartementen.
2.2. Het college van burgemeester en wethouders heeft gesteld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij geen zienswijzen tegen het ontwerpplan heeft ingediend.
2.2.1. Ten aanzien van dit standpunt sluit de Afdeling zich aan bij het voorlopige oordeel van de voorzitter in de uitspraak van 22 december 2010 in zaaknr.
201008714/2/R3, dat de inhoud van het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde communicatieprotocol met zich brengt dat het niet naar voren brengen van een zienswijze door [appellant] verschoonbaar kan worden geacht. Gelet hierop is zijn beroep ontvankelijk.
2.3. [appellant] is eigenaar van de Stadsboerderij aan de [locatie]. Hij brengt naar voren dat het college van gedeputeerde staten heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de bereikbaarheid van de Stadsboerderij, terwijl dat college daartoe op grond van de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2007 in zaak nr.
200601295/1gehouden was. Daarbij voert [appellant] aan dat door het plan de ontsluiting van de Stadsboerderij aan de achterzijde zal verdwijnen.
Ter zitting is gebleken dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van vrees voor schade aan de Stadsboerderij door werkzaamheden ter uitvoering van het plan geen nadere bespreking behoeft.
2.3.1. Het college van gedeputeerde staten heeft verwezen naar het standpunt van het college van burgemeester en wethouders, dat heeft gesteld dat de Stadsboerderij ook met het uitwerkingsplan bereikbaar blijft, nu een ontsluiting aan de zijkant beschikbaar is.
2.3.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de bereikbaarheid van de Stadsboerderij ernstig wordt aangetast door het plan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ontsluiting aan de zijkant van het pand via de Paardestraat blijft bestaan. Verder wordt van belang geacht dat de ontsluiting aan de achterzijde liep via de Ursulinenstraat, en deze weg reeds in 2005 door middel van een verkeersbesluit aan de openbaarheid is onttrokken. Wat betreft de wens van [appellant] tot bereikbaarheid van de Stadsboerderij via de achterzijde voor onderhoud en bevoorrading heeft het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit via de bestaande ontsluiting aan de zijkant en de op het perceel aanwezige bebouwing kan plaatsvinden. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat door het verdwijnen van de achteringang het perceel onvoldoende bereikbaar zal zijn voor de brandweer, heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat er verderop in de straat een pad is voor de brandweer en ook de ingang van de parkeergarage daartoe bereikbaar is.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012