In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harlingen, dat op 4 november 2010 de voorschriften heeft aangevuld die verbonden zijn aan de vergunning voor een tankstation, verleend aan Kuwait Petroleum (Nederland) B.V. Deze vergunning, die oorspronkelijk op 8 oktober 1990 was verleend krachtens de Hinderwet, betreft de opslag en verkoop van LPG aan de Stationsweg 8 te Harlingen. Het besluit tot aanvulling van de voorschriften werd op 11 november 2010 ter inzage gelegd. De Stichting v/h De Bouwvereniging en de Maritieme Academie Harlingen (MAH) hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 22 december 2010 hun beroep indienen.
Tijdens de zitting op 5 december 2011 zijn de appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat en enkele andere personen, en het college, vertegenwoordigd door een ambtenaar en een ingenieur, verschenen. Ook Kuwait Petroleum (Nederland) B.V. was als partij aanwezig. De appellanten stelden dat het college niet had mogen volstaan met het beperken van de doorzet van LPG tot beneden de 500 m3 per jaar, en dat de vergunning voor de LPG-activiteiten ingetrokken moest worden vanwege de gevolgen voor de externe veiligheid. Het college had eerder, op 25 januari 2011, een verzoek van de appellanten om intrekking van de vergunning afgewezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat het beroep van de Stichting en MAH ongegrond is. De Afdeling oordeelde dat de beroepsgrond van de appellanten, dat intrekking van de vergunning noodzakelijk was, faalde, vooral omdat er al een eerdere uitspraak was gedaan die het beroep ongegrond verklaarde. De beslissing van de Afdeling was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 januari 2012.