ECLI:NL:RVS:2012:BV0594

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100130/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitwerkingsplan 'Bornsche Maten, uitwerking Landgoed Wildiek'

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne, dat op 19 oktober 2010 het uitwerkingsplan 'Bornsche Maten, uitwerking Landgoed Wildiek' heeft vastgesteld. Dit plan voorziet in de ontwikkeling van landgoed Wildiek tot een landschapspark met 17 woningen en de verplaatsing van een schuur. Het beroep is ingediend op 5 januari 2011, waarbij de appellanten zich verzetten tegen de goedkeuring van het plan, met name tegen de bestemming 'Verkeer en Verblijf' van de westelijke langzaamverkeersroute die aansluit op het Trilgras.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 november 2011 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat er vormfouten zijn gemaakt en dat de noodzaak voor een ontsluiting in westelijke richting niet bestaat. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de westelijke langzaamverkeersroute vooral als recreatief fietspad zal worden gebruikt en dat de verkeersoverlast beperkt zal blijven. De Afdeling overweegt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overlast significant zal zijn en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het uitwerkingsplan vast te stellen.

De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 11 januari 2012 uitgesproken, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.

Uitspraak

201100130/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Borne,
en
het college van burgemeester en wethouders van Borne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan "Bornsche Maten, uitwerking Landgoed Wildiek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant], [gemachtigden], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. Kruit en ing. B.J. van den Dolder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van landgoed Wildiek tot een landschapspark met 17 woningen en in de verplaatsing van een schuur.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Het uitwerkingsplan is op 26 november 2010 ter inzage gelegd. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is aangevangen op 27 november 2010. De termijn is verstreken op 7 januari 2011. Er is geen nadere termijn voor het aanvullen van de gronden gevraagd.
2.2.1. [appellant] en anderen hebben in hun nadere stuk beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook nog het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" waarheen een monumentale schuur verplaatst zal worden, aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen in het nadere stuk van 27 februari 2011 alsnog met betrekking tot voornoemd plandeel naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
2.3. Het beroep van [appellant] en anderen is, zoals ter zitting desgevraagd is verklaard, gericht tegen de brug aansluitend op de westelijke langzaamverkeersroute in het plangebied. De beek waarover deze brug moet komen, bevindt zich buiten het plangebied. Het beroep wordt daarom opgevat te zijn gericht tegen de bestemming "Verkeer en Verblijf" voor zover het betreft de westelijke langzaamverkeersroute die uitkomt aan de overzijde van de beek in het verlengde van het Trilgras.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat vormfouten zijn gemaakt, nu het college van burgemeester en wethouders de voorgenomen brug onjuist benoemt in de beantwoording van hun zienswijze en nu niet wordt geduid welk hoofdstuk van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing is op de regels van het uitwerkingsplan.
2.4.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onjuiste benaming van de voorgenomen brug, nu de brug voldoende helder omschreven is. Nu verwezen wordt naar de regels van het uitwerkingsplan en niet naar de Wet op de Ruimtelijke Ordening, stelt het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt dat [appellant] en anderen de desbetreffende artikelen onjuist hebben geïnterpreteerd.
2.4.2. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat vormfouten zijn gemaakt in de beantwoording van de zienswijze en in de regels van het uitwerkingsplan, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar het standpunt van het college van burgemeester en wethouders dat daarvan niet is gebleken.
2.5. [appellant] en anderen betogen verder dat geen noodzaak bestaat tot een ontsluiting in westelijke richting. Een ontsluiting in zuidelijke richting vormt een beter alternatief, aldus [appellant] en anderen.
[appellant] en anderen vrezen voor een toename van overlast, nu het verkeer zal toenemen door het Trilgras. Nu het Trilgras momenteel een doodlopende straat is met enkel bestemmingsverkeer, zal de toename van verkeersoverlast volgens hen fors zijn. Niet alleen wordt gevreesd voor een toename van recreatief verkeer, maar ook van overig verkeer dat een kortere route prefereert.
[appellant] en anderen voeren verder aan dat een vermindering van uitzicht zal optreden en de waarde van hun woningen zal dalen.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat de westelijke langzaamverkeersroute vooral als recreatief fietspad gebruikt zal worden en dat de extra fietsverkeerbewegingen veilig met de bestaande verkeersinrichting kunnen worden opgevangen. Het college van burgemeester en wethouders erkent dat meer fiets- en voetgangersverkeer zal gaan plaatsvinden door het Trilgras, maar omdat een hoofdfietsroute al dit jaar en de recreatieve fiets- en wandelroute pas over enkele jaren zal worden gerealiseerd, wordt niet verwacht dat het woon-werkverkeer van de vaste route afwijkt en voor de route via het Trilgras zal kiezen.
Het college van burgemeester en wethouders stelt voorts dat het uitgangspunt van het landgoed Wildiek is dat het geen gesloten woonerf wordt.
Het college van burgemeester en wethouders stelt zich verder op het standpunt dat de doelstellingen voor de langzaamverkeersroute en oeververbindingen zijn neergelegd in het Masterplan Bornsche Maten, waarin staat dat de fiets- en wandelroutes een goede verbinding moeten garanderen met de wijk Stroom Esch. Het voorgestelde alternatief van [appellant] en anderen verbindt de wijk Stroom Esch niet met de Bornsche Maten, aldus het college van burgemeester en wethouders.
2.5.2. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Bornsche Maten", dat op 28 oktober 2004 door de raad van de gemeente Borne is vastgesteld en na eerdere vernietiging door de Afdeling van het goedkeuringsbesluit van 24 mei 2005 op 31 oktober 2006 door het college van gedeputeerde staten van Overijssel is goedgekeurd.
De westelijke langzaamverkeersroute loopt van het verkeersplein midden in het plangebied naar de overzijde van de beek in het verlengde van de doodlopende straat Trilgras. Aan de westelijke langzaamverkeersroute is de bestemming "Verkeer en Verblijf" toegekend.
Ingevolge artikel 6 van de regels van het uitwerkingsplan zijn gronden met deze bestemming, voor zover hier van belang, bestemd voor wegen met een functie voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, zoals woonstraten, woonerven, paden en buurtstraten.
In het Masterplan Bornsche Maten is vermeld dat fiets- en wandelroutes een goede verbinding moeten garanderen met de wijk Stroom Esch. In de plantoelichting is vermeld dat als een van de uitgangspunten geldt dat in oost-west richting het woongebied doorkruist dient te worden door een wandelroute die het woongebied met de omgeving verbindt en die voorkomt dat een ontoegankelijke woonenclave ontstaat. Fietsers zullen en mogen hier tevens gebruik van maken.
2.5.3. Het college van burgemeester en wethouders dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het uitwerkingsplan. Daarbij heeft het college van burgemeester en wethouders beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De westelijke langzaamverkeersroute is in overeenstemming met het Masterplan Bornsche Maten en de uitgangspunten zoals verwoord in de plantoelichting. De door [appellant] en anderen nagestreefde zuidelijke route voldoet hier niet aan. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders hier in redelijkheid niet voor hoeven kiezen.
2.5.4. Onweersproken is dat de langzaamverkeersroute via het plangebied vooral door recreatief verkeer gebruikt zal worden. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overlast beperkt blijft. In hoeverre de door [appellant] en anderen gevreesde verkeersoverlast en vermindering van uitzicht daadwerkelijk zullen optreden is mede afhankelijk van de precieze locatie van de brug over de beek en daaruit voortvloeiende verkeerssituatie. Dit betreffen echter aspecten die in het kader van het onderhavige plan niet aan de orde komen, nu de toekomstige locatie van de brug zich buiten het plangebied bevindt. Aannemelijk is dat voldoende mogelijkheden bestaan om de overlast te beperken. Het college van burgemeester en wethouders heeft in dat verband genoemd het aanleggen van de brug niet direct op het Trilgras, maar evenwijdig daarlangs, waarna het fietspad pas halverwege op het Trilgras zal aansluiten. Ook is een overzichtelijke aansluiting op het Blauwgras mogelijk, aldus het college van burgemeester en wethouders. [appellant] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande zijn de belangen van de bewoners van het Trilgras niet zo groot dat het college van burgemeester en wethouders hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die gemoeid zijn met het verbinden van het landgoed Wildiek met de wijk Stroom Esch.
2.5.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plandeel op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college van burgemeester en wethouders bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plandeel aan de orde zijn.
2.6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012
410-767.