201106668/1/H2.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraken van de Afdeling van 1 november 2010, in zaak nr. 201002118/2/H2, en 27 april 2011, in zaak nr. 201002118/3/H2.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht de uitspraken van de Afdeling van 1 november 2010, in zaak nr. 201002118/2/H2, en 27 april 2011, in zaak nr. 201002118/3/H2 te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [verzoekster] in persoon is verschenen.
2.1. Bij besluit van 12 november 2008 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland het door [verzoekster] gemaakte bezwaar tegen een besluit van 8 april 2008, waarbij ontheffing is verleend voor het dempen en compenseren van een bij dat besluit nader aangeduide watergang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, voor zover hier van belang, het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 november 2008 vernietigd, het door [verzoekster] tegen het besluit van 8 april 2008 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Bij uitspraak van 12 juni 2009, in zaak nr. 200903005/3/H2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het daartegen door [verzoekster] ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond geacht en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij uitspraak van 13 januari 2010, in zaak nr. 200903005/5/H2, heeft de Afdeling het daartegen door [verzoekster] gedane verzet ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2010, in zaak nr. 201002118/2/H2, heeft de Afdeling een verzoek van [verzoekster] om de uitspraak van 13 januari 2010 te herzien na vereenvoudigde behandeling afgewezen als kennelijk ongegrond.
Bij uitspraak van 27 april 2011, in zaak nr. 201002118/3/H2, heeft de Afdeling het tegen de uitspraak van 1 november 2010 door [verzoekster] gedane verzet ongegrond verklaard.
2.2. Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:88 van de Awb immer van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, heeft het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij reeds eerder met toepassing van artikel 8:88 van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, geen zin. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom, alsmede gelet op de inhoud van het verzoek en hetgeen ter zitting is besproken, opvatten als een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2009.
2.3. Het verzoek om herziening, waaraan geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd maar uitsluitend berust op de stelling dat de uitspraak van 12 juni 2009 niet juist is, is ingekomen op 1 juni 2011. De periode tussen het verzoek en de uitspraak beslaat aldus meer dan drie keer de voor reguliere procedures wettelijk bepaalde beroepstermijn van zes weken genoemd in de Awb. Het verzoek is daarmee onredelijk laat ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4. Gelet op het vorenstaande is het verzoek niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012