201012793/1/H4.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Open Polders (hierna: de Stichting), gevestigd te Schermer,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het zonder een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 uitrijden en injecteren van drijfmest in het Natura 2000-gebied "Eilandspolder".
Bij besluit van 18 november 2010, verzonden op 22 november 2010, heeft het college het door de Stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2011.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, [belanghebbenden], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blondelle-Zuidema, werkzaam bij de provincie, en ing. M. Hartman, ing. F. Kuiper en ir. D. Bal, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, sub 1, van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt in deze wet onder bestaand gebruik verstaan iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sedertdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op bestaand gebruik, behoudens indien dat gebruik een project is dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied.
2.2. Het gebied Eilandspolder is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna de Vogelrichtlijn). Het gebied Eilandspolder-Oost is bij beschikking van 7 december 2004 door de Europese Commissie geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben onder meer betrekking op voor verzuring gevoelige habitats en soorten die van die habitats afhankelijk zijn.
2.3. De Stichting heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen het zonder vergunning uitrijden of injecteren van drijfmest in het Natura 2000-gebied "Eilandspolder". Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren tegen de afwijzing van dat verzoek ongegrond verklaard, omdat het de handelingen als bestaand gebruik in de zin van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 aanmerkt en derhalve niet vergunningplichtig acht.
2.4. De Stichting betoogt dat het uitrijden of injecteren van drijfmest in het gebied geen bestaand gebruik in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 is, omdat bemesting van het gebied na de kavelruil van eind oktober 2005 is toegenomen en geïntensiveerd.
2.5. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het zijn standpunt, dat het uitrijden van drijfmest in het gebied "Eilandspolder" bestaand gebruik is, heeft verlaten. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. De Afdeling ziet geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Daarbij is in aanmerking genomen dat het uitrijden van drijfmest in het Natura 2000-gebied een activiteit is die de kwaliteit van het beschermde habitattype veenmosrietland kan verslechteren. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor deze activiteit derhalve een vergunning nodig. Het standpunt van het college dat het niet voor de hand ligt en niet wenselijk is om bemesting op incidentele en individuele basis via vergunningverlening te reguleren, maakt dit niet anders. Door zonder vergunning drijfmest in het Natura 2000-gebied "Eilandspolder" uit te rijden, wordt gehandeld in strijd met artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat het college ter zake handhavend kan optreden.
2.7.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7.2. Van concreet zicht op legalisatie is niet gebleken. Voor het uitrijden van drijfmest in het gebied is geen vergunning aangevraagd. De activiteit is voorts niet opgenomen in een ter inzage gelegd (ontwerp-)beheerplan of in een (concept-)programma ter vermindering van de stikstofdepositie (PAS), zodat er nog geen concreet zicht is op de toepasselijkheid van de in artikelen 19d, tweede lid, en 19kh, vijfde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 vermelde uitzonderingen. Ook voor het overige is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college mag weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover de Stichting heeft verzocht om vergoeding van door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten, overweegt de Afdeling dat dergelijke kosten uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen indien het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het college heeft het primaire besluit evenwel niet herroepen. Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient het college echter opnieuw op dit verzoek van de Stichting te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 18 november 2010, kenmerk 2010-60543;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de stichting Stichting Open Polders in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 903,11 (zegge: negenhonderddrie euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de stichting Stichting Open Polders het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012