201105274/1/H1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 maart 2011 in zaak
nr. 09/2977 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.
Bij besluit van 3 juli 2009 heeft het college geweigerd om [appellant] uitwegvergunning te verlenen voor het perceel [locatie] te Hoorn.
Bij besluit van 12 november 2009 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 3 juli 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 31 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Klarenbeek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.3., eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hoorn (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
Ingevolge artikel 2.1.5.3., derde lid, kan een vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het belang van verhoging van de parkeerdruk in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven zijn belang. Daartoe voert hij onder overlegging van foto's aan dat de vermeende hoge parkeerdruk in een aantal secties van de [locatie] en het opvangen hiervan in omliggende secties in de praktijk zich niet voordoet en dat er bovendien slechts één plek, waarvan hij zelf gebruik maakt, ten behoeve van de uitrit opgeheven hoeft te worden. Gelet hierop is er volgens [appellant] van geen bijzonder belang aan de kant van het college dat de weigering om een uitwegvergunning te verlenen kan dragen.
2.2.1. Het belang bij de uitwegvergunning, zoals dat van [appellant], om de garage, voor de bouw waarvan hem overeenkomstig het bestemmingsplan vergunning is verleend, ook daadwerkelijk te gebruiken voor het stallen van zijn auto, is een belang dat het college ten volle in de beoordeling van de vergunningaanvraag dient te betrekken. Het belang van [appellant] dient echter te worden afgewogen tegen het belang van de verkeersveiligheid en het doelmatig gebruik van de weg.
2.2.2. Bij besluit van 12 november 2009 heeft het college het besluit gehandhaafd om in het belang van de bruikbaarheid en het veilig en doelmatig gebruik van de weg [appellant] geen uitwegvergunning te verlenen. Het college heeft aan dit besluit het onderzoeksrapport "Parkeren [locatie]" van juni 2009 (hierna: het rapport) ten grondslag gelegd. Uit dit rapport volgt dat in de [locatie] de parkeerdruk hoog is. Hoewel volgens het rapport de situatie in de sectie waarin de uitweg is voorzien ideaal is - er zijn niet teveel vrije parkeerplaatsen maar er is ook geen zoekgedrag -, treedt in twee andere secties van de straat een parkeerprobleem op als de meeste bewoners van hun werk zijn teruggekeerd. Deze parkeerdruk wil het college, in navolging van de aanbevelingen in het rapport, opvangen in aangrenzende secties, waaronder de sectie waarin de uitweg van [appellant] zou moeten worden voorzien. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, zodanig dat het college zich daarop niet heeft mogen baseren. De door [appellant] overgelegde foto's leiden niet tot een ander oordeel, nu het college onweersproken heeft gesteld dat het merendeel van de foto's ziet op een andere sectie dan van belang voor de beoordeling van de parkeerdruk in de omgeving waar de uitweg is voorzien en voorts onduidelijk is op welk tijdstip de foto's zijn genomen terwijl het tijdstip van invloed is op de parkeerdruk in de secties.
Voorts heeft het college te kennen gegeven dat ten tijde van de oprichting van de wijk in de jaren negentig het aantal parkeerplaatsen is gebaseerd op de parkeernorm 1,2 parkeerplaatsen per woning, zoals bepaald in het toen van kracht zijnde bestemmingsplan "Kersenboogerd", eerste herziening, terwijl in de ten tijde hier van belang in voorbereiding zijnde en inmiddels op 11 maart 2010 vastgestelde herziening van het bestemmingsplan, een parkeernorm van 1,4 tot 1,9 is opgenomen voor eengezinswoningen. Het college heeft dit ontwerpbestemmingsplan en de daarin opgenomen parkeernormen bij zijn belangenafweging mogen betrekken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college, onder verwijzing naar het rapport, voldoende heeft onderbouwd dat in de [locatie] reeds een parkeerprobleem bestaat en dat, mede gelet op de nieuwe parkeernorm, het aantal parkeerplaatsen in de [locatie] gering is. Het in hoger beroep overgelegde rapport "Parkeren [locatie], 2e meting" van september/oktober 2011, waarin ten opzichte van de eerdere meting in juni 2009 een lagere parkeerdruk is gemeten, leidt, nu hieruit niet blijkt van een structureel lage parkeerdruk, niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de aanleg van de uitweg de parkeerdruk toeneemt. Daarbij speelt een rol dat voor een veilig en doelmatig gebruik van de uitweg, gelet op de afmetingen van de garage en de openbare parkeerplekken, zoals door het college aan de hand van foto's genoegzaam is toegelicht, ten behoeve van de uitweg waarvoor
[appellant] vergunning heeft gevraagd twee parkeerplekken dienen te verdwijnen en dat het opgeven van deze openbare parkeerplekken dubbelgebruik uitsluit. Ter zitting is voorts gebleken dat het college een vaste gedragslijn hanteert, volgens welke het college een uitwegvergunning zondermeer weigert indien de aanleg ten koste gaat van een of meerdere openbare parkeerplaatsen. Deze gedragslijn is op 12 januari 2010 vastgesteld in de Beleidsregels Uitwegenbeleid Gemeente Hoorn, waarmee het besluit blijkens het verhandelde ter zitting in overeenstemming is.
De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat het college het belang van de bruikbaarheid van de weg en het veilig en doelmatig gebruik van de weg, in redelijkheid zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellant] bij realisering van een uitweg.
2.3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hiertoe voert hij aan dat het college in 1997 voor het perceel [locatie] [..] wel een uitwegvergunning heeft verleend en dat de parkeernorm en de parkeerdruk sindsdien ongewijzigd zijn.
2.3.1. Uit hetgeen in rechtsoverweging 2.2.2 is overwogen volgt dat zowel de parkeernorm als de parkeerdruk ten opzichte van 1997 zijn gewijzigd. Reeds hierom is de door [appellant] bedoelde situatie niet gelijk aan zijn situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012